Op 17 april 1945, een paar weken voor de bevrijding, werd Hannie Schaft in de duinen bij Overveen geëxecuteerd en ter plekke slordig in het zand begraven. Met het eind van de Tweede Wereldoorlog in zicht hadden verzet en bezetter afgesproken dat ze geen gijzelaars meer zouden doden. Bovendien executeerden de nazi’s normaal gesproken geen gevangengenomen vrouwen. Maar voor dit ‘meisje met het rode haar’ maakten ze een uitzondering.
De nazi’s beschouwden Hannie Schaft als een terroriste. Die reputatie had ze te danken aan haar actieve rol in het gewapende verzet. Ze was gesignaleerd bij diverse aanslagen, onder andere op Piet Faber en de Zaanse politiekapitein Ragut. Deze laatste zou in dienst zijn van de Sicherheitspolizei en goed hebben verdiend aan het verraden van mensen. De Sicherheitspolizei was er lange tijd bijzonder op gebrand om deze ‘Mörderin’ te pakken te krijgen.
Hannie Schaft
Die schijnbaar onverschrokken Hannie Schaft was op 16 september 1920 in Haarlem geboren als Jannetje Johanna Schaft, roepnaam Jo. Toen Jo zeven jaar was, overleed haar enige zus aan difterie. Sindsdien waren haar ouders voortdurend bezorgd dat ze ook Jo zouden verliezen.
Klasgenoten – zowel die op de Tetterodeschool als die op de HBS-B – beschrijven haar als een teruggetrokken, verlegen en beetje tuttig meisje dat vooral veel boeken las en hoge cijfers haalde. Vrienden of vriendinnen had ze niet.
Dit veranderde in 1938, toen ze rechten ging studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Jo werd lid van de Amsterdamse Vrouwelijke Studentenvereniging (AVSV), doorstond de ontgroening en maakte al gauw vrienden. Ze trok veel op met Philine Polak en Sonja Frenk, twee Joodse studentes. Ze studeerden samen, aten bij elkaar en ondernamen gezamenlijke uitstapjes. Met Annie van Calsem en Nellie Luyting richtte ze een nieuw dispuut op met de naam Gemma (gemmare e minoribus appentinus = uit de kleine dingen streven wij naar het grote). Met hen huurde ze na de zomer van 1940 een zolderkamer in de Michelangelostraat in Amsterdam-Zuid.
Jo kreeg van huis uit waarden als solidariteit, rechtvaardigheid en gelijkheid mee. Haar vader was leraar aan de Rijks Kweekschool en lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), haar moeder kwam uit een socialistisch predikantengezin. Aan tafel maakte Jo de discussies mee over de gebeurtenissen in de wereld. Het ideaal van een rechtvaardige wereld deed haar kiezen voor een studie rechten. Ze specialiseerde ze zich in het volkenrecht en droomde ervan om naar Genève te gaan om daar de Volkenbond nieuw leven in te blazen.
De familie Schaft was zich al in een vroeg stadium bewust van het gevaar van het nationaalsocialisme. Ze volgden de ontwikkelingen in Duitsland op de voet, en hun bezorgdheid groeide toen in Nederland de NSB, verwant aan Hitlers NSDAP, bijna acht procent van de stemmen kreeg bij de Statenverkiezing van 1935.
In 1939 vielen de nazi’s Polen binnen. Jo wilde heel graag iets doen om te helpen. Ze stuurde maandenlang via het Rode Kruis pakjes naar gevangen Poolse officieren.
Op de universiteit volgde ze onder andere de colleges van professor dr. H. J. Pos, oprichter van het Comité der Waakzaamheid. Dit comité van intellectuelen streed via brochures en lezingen tegen fascisme en de NSB. Toen Jo tijdens een van deze colleges collecteerde voor vluchtelingen uit Spanje, ontmoette ze Philine Polak, met wie ze bevriend raakte.
Met afschuw volgde Jo ook colleges van professor dr. L.J. van Apeldoorn, die tijdens zijn colleges zijn NSB-sympathieën niet onder stoelen of banken stak.
De dagen van bezetting en capitulatie in mei 1940 was Jo thuis bij haar ouders in Haarlem. Daar verscheen kort na de capitulatie het ‘Geuzenbericht’ van Bernard IJzerdraat, dat opriep tot verzet. Na een paar dagen ging Jo weer naar Amsterdam om Philine en Sonja op te zoeken, maar ook om te studeren, want ondanks de bezetting ging het leven door. Op 1 juli slaagde ze voor haar kandidaatsexamen.
Jo sprak veel met haar vriendinnen over de oorlog. Ze luisterden naar de illegale zender Radio Oranje en namen wel eens illegale blaadjes mee van de universiteit. Jo’s verzet bestond uit het bewust de andere kant opkijken als ze Duitse soldaten tegenkwam of haar schouders ophalen als zij haar de weg vroegen. Meer konden ze op dat moment niet doen.
Ariërverklaring
In najaar 1940 begon de Jodenvervolging in Nederland met de Ariërverklaring die mensen in dienst van de overheid moesten tekenen, een maand later gevolgd door het ontslag van Joden. Ook verschillende professoren moesten vertrekken. Een geplande studentenstaking kwam niet van de grond. Pas maanden later, toen bij razzia’s in Amsterdam 400 Joodse mannen waren opgepakt en gedeporteerd, werd in de Februaristaking (1941) het eerste verzet zichtbaar.
In de herfst volgden nieuwe maatregelen tegen de Joden. Parken, plantsoenen, bibliotheken, schouwburgen en concertzalen werden verboden terrein. Jo’s reactie: ‘Als zij niet meer door dat park mogen, ga ik er ook niet meer doorheen.’ Haar Joodse vriendin Sonja zei: ‘Als ik er niet meer mag lopen, doe ik het juist wel.’ [bron] Toen Joden ook geen lid meer mochten zijn van een vereniging, legden de meeste studentenverenigingen – waaronder ook de AVSV – hun activiteiten stil. Het Gemma-dispuut bleef wel bij elkaar komen.
Vervalst persoonsbewijs
Jo’s eerste concrete illegale verzetsactiviteit was het stelen van persoonsbewijzen. Dat was in de lente van 1942, toen de Jodenster verplicht werd en Joden niet meer mochten fietsen of reizen met het openbaar vervoer en ’s avonds en ’s nachts niet buiten mochten komen. Jo stal persoonsbewijzen van leeftijdgenoten uit de kleedkamer van een zwembad en liet die door haar studiegenote Erna Kropveld vervalsen voor haar vriendinnen Sonja en Philine. Kort daarna volgden grote razzia’s in Amsterdam. Samen met nog enkele andere studentes hielp Jo Philine en Sonja aan verschillende onderduikadressen.
Daarna stal Jo nog tientallen persoonsbewijzen uit zwembaden, schouwburgen, concertzalen en cafés. Dit deed ze op eigen initiatief en op verzoek van Erna Kropveld. Als Erna het vroeg, leverde Jo binnen enkele uren een persoonsbewijs van iemand met het juiste geslacht en de juiste leeftijd.
Daarnaast collecteerde ze en zamelde spullen in voor weggevoerde Joodse mensen. Via het Rode Kruis stuurde ze pakjes naar Westerbork en kampen in Duitsland. In haar ouderlijk huis had ze een kamertje ingericht waar ze spullen opsloeg die ze had inzamelde bij buren, familie en kennissen.
Begin 1943 waren er razzia’s op universiteiten naar aanleiding van aanslagen (onder andere op generaal Seyffardt). Op 13 maart 1943 werd verordend dat elke afgestudeerde een tijd in Duitsland moest werken.
Loyaliteitsverklaring
Bovendien werden studenten alleen nog op de universiteit toegelaten als ze de loyaliteitsverklaring ondertekenden, waarin ze verklaarden de verordeningen van de bezetter na te zullen komen en geen verzet te plegen. In het Gemma-dispuut was men het er vrijwel unaniem over eens dat deze verklaring niet getekend moest worden. Uiteindelijk weigerde 85% van de studenten in Nederland de loyaliteitsverklaring. Hierna werd hooguit nog clandestien colleges gegeven en tentamens afgenomen. Vermoedelijk heeft Jo Schaft zo ook een tentamen afgelegd in de restauratie van het Amsterdamse Centraal Station, waarmee ze haar studie rechten afrondde. Kort daarna kwamen Philine en Sonja bij haar en haar ouders in Haarlem wonen.
In reactie op de aanslag op Hendrik Bannink (WA) en een Duitse onderofficier in Haarlem, werden honderd inwoners van Haarlem op transport naar Vught gesteld en tien Haarlemse gijzelaars uit ‘Joods-communistische kringen’ terechtgesteld. Op een stakingsoproep van de Raad van Verzet reageerde de bezetter zeer repressief: meer dan honderd mensen kwamen om, bijna duizend mensen gingen op transport naar Vught. Naar aanleiding van dergelijke gebeurtenissen probeerde Jo in contact te komen met het verzet. Dat lukte haar uiteindelijk in de zomer van 1943.
Een van Jo’s eerste opdrachten was contact maken met Truus en Freddy Oversteegen die in Twente ondergedoken waren. Vanaf dat moment werkte het drietal veel samen in het verzet. Ze verschaften inlichtingen over Duitse verdedigingswerken, vervoerden illegale kranten en wapens, zorgden voor valse persoonsbewijzen en brachten onderduikers naar nieuwe adressen. Jo en Truus gingen regelmatig zwemmen in het zwembad in Overveen om aan te pappen met Duitse militairen en hun luitenant Willy en inlichtingen van hen los te krijgen. Ook stalen ze twee revolvers. Jo kreeg schietles en pleegde – meestal in tweetallen – aanslagen op diverse verraders.
Na verloop van tijd stond heel Jo’s leven in dienst van het verzet. Ze stond op de uitkijk bij de aanslag op de PEN-elektriciteitscentrale in Velsen-Noord, smokkelde munitiekisten uit IJmuiden en bracht de verdedigingswerken aan de kust (Atlantikwall) in kaart. Dit laatste deed ze door verkenningen en door gesprekken met Duitsers. Ze kon overal komen dankzij een vervalste Ausweis met stempels.
Jan Bonekamp
Samen met Jan Bonekamp pleegde ze een aanslag op Piet Faber in Heemstede en een korte tijd later op de Zaanse politiekapitein Ragut. Hij zou in dienst zijn van de Sicherheitspolizei en goed hebben verdiend aan het verraden van mensen. Op de Westzijde schoot Hannie hem van zijn fiets. Jan volgde om het genadeschot te geven. Maar Ragut schoot tegelijkertijd Jan in zijn buik. Jan vluchtte een huis binnen, kwam op de eerstehulppost terecht waar een agent de Sicherheitsdienst waarschuwde. Deze kregen in Jans laatste levensuren nog enkele adressen uit hem. Tenslotte boog Emil Rühl zich over hem heen, die zei een vriend te zijn en vroeg of hij nog wat voor hem kon doen. Daarop gaf Jan het adres van Hannie Schaft aan de Van Dortstraat.
Jo was net ondergedoken en had Philine aan een nieuw onderduikadres geholpen, toen de Sicherheitspolizei met Emil Rühl een inval deed bij haar ouders. Ze gijzelden haar ouders in de hoop dat het meisje met het rode haar dat was gezien bij diverse sabotage-acties en liquidaties zich dan wel zou aangeven. Jo had het bijna gedaan. Maar Truus en Freddie overtuigden haar dat de nazi’s haar ouders ook niet zouden laten gaan als zij zichzelf aangaf. Na een paar weken werden haar ouders weer vrijgelaten. Doordat ze ‘in beeld’ waren, kon Jo hen nog maar heel af en toe in het geheim opzoeken.
Met vermomming
Omdat ‘het meisje met het rode haar’ bij verschillende aanslagen was gesignaleerd, verfde ze haar haar zwart en zette ze een brilletje van vensterglas op, waardoor ze onherkenbaar werd. Ze kreeg een nieuw persoonsbewijs: Johanna Elderkamp, geboren in Zürich. Persoonsbewijs 040734, afgegeven op 8 maart 1944. Vanaf dat moment liet ze zich Hannie noemen.
Door de dood van Jan Bonekamp was Hannie een tijd lang erg van de kaart. In een brief aan Philine schreef ze dat ze niet kon lezen en in haar vrije tijd een kous breide, terwijl ze beslist geen breister was.
‘Ik ben aanzienlijk minder hard dan ik gedacht had: de kennismaking met de dood is niet meegevallen. (…) Ik zal nog pogingen doen om de brokstukken van mijn oude ik te redden. Maar dat gaat waarschijnlijk niet meer. De mensen zijn in zo’n feeststemming. [Parijs en Brussel waren al bevrijd – H.A.] Ik zit er bij als een glimlachende Boeddha en men verwacht van mij dat ik óók in feeststemming ben. Het liefst zou ik vloeken.’
[Bron]
Truus en Hannie als verliefd stelletje, kort voor een aanslag
Na enige tijd pakte ze samen met Truus en Freddie het verzetswerk weer op, verbetener dan ooit.
Ze pleegde in totaal aanslagen op minstens acht collaborateurs. Lang niet alle aanslagen lukten, soms werden door verschillende verzetsgroepen meerdere pogingen gedaan. Hannie deed mee aan een mislukte poging tot liquidatie van drie kopstukken van de Haarlemse recherche: inspecteur Fake Krist, Willemse en Smit. Daarbij raakten de verzetsleden, ook Hannie, gewond en moest ze op een ander onderduikadres herstellen.
Hannie, Truus en Freddie weigerden om acties uit te voeren waar onschuldigen slachtoffer van werden. Zo weigerden ze de kinderen van Seyss Inquart te ontvoeren.
Hannie Schaft en Truus en Freddie Oversteegen voerden in de hongerwinter ook diverse opdrachten uit voor het Velsens verzet. Na enige tijd gingen ze deze verzetsgroep meer en meer wantrouwen, maar ze wisten niet goed wat er allemaal mis was. De Velser Affaire kwam pas na Hannie’s dood aan het licht.
Op 21 maart 1945 ging het mis. Bij een controle bij de muur in Haarlem-Noord vond men verzetskrantjes in haar fietstas. Daarmee was ze op weg naar een verzetsgroep in IJmuiden. Luitenant Willy, met wie ze jaren geleden had aangepapt in het zwembad, stond in de buurt. Ze riep hem, maar hij deed of hij haar niet kende. Via de Ripperdakazerne en de Ortskommandantuur in de Haarlemmerhout kwam ze in het Huis van Bewaring aan de Oostvest. Daar vonden ze ook haar FN-9mm-pistool in haar handtas. Gevangenbewaarder Haverkort had het plan om haar de volgende dag te bevrijden. Ook zijn collega Geert Bijl, die de dienst overnam, zocht mogelijkheden om haar uit de gevangenis te halen. Maar bij toeval kwam Emil Rühl langs die de arrestante wel mee wilde nemen naar Amsterdam en haar onderweg herkende als Hannie Schaft.
Hannie Schaft, kort voor haar executie
In het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg werd Hannie Schaft geïsoleerd en dagenlang verhoord. Het was bekend dat ze de aanslagen op Ragut en Faber had gepleegd. Na enige tijd bekende ze ook de aanslag op Ko Langendijk, waarmee ze – zonder het te weten – voorkwam dat vijf vrouwelijke gijzelaars werden terechtgesteld.
Vanuit het verzet probeerde men Duitsers om te kopen. Oberstrumbannführer Armin Hinkfusz kreeg de verzekering dat Hannie Schaft niet zou worden doodgeschoten. Er waren ook al afspraken tussen bezetters en verzet dat beiden geen liquidaties meer zouden doen.
Toch gaf Willy Lages van de Sicherheitspolizei het bevel tot executie. Op 17 april 1945 werd Hannie Schaft uit haar cel gehaald door de Duitser Mattheus Schmitz en de Nederlander Maarten Kuijper, die onder andere berucht was om zijn wreedheid. Medegevangenen hebben haar heel hard horen gillen. Ze werd per auto naar Overveen gebracht. Op een zandweg vlakbij het strand stopten ze. Kuijper en Schmitz en een Feldgendarme-man namen haar mee naar de executieplaats. Schmitz liep achter haar en loste een schot op haar hoofd, maar het schot verwondde haar alleen. Daarop schoot Kuijper met zijn machinegeweer tot ze dood neerviel. Haastig begroeven zij haar in de duinen.
Tekst op deze pagina is grotendeels ontleend aan: Hannie Schaft Het levensverhaal van een vrouw in verzet tegen de nazi’s. (Erven Kors/Just Publishers BV, 2015)
Meer lezen:
Sophie Poldermans: Hannie Schaft (pdf) – uitgebreid levensverhaal
Truus Menger-Oversteegen: Toen niet Nu niet Nooit.
Truus Oversteegen en haar zus Freddie zaten als meisjes van 16 en 14 samen met Hannie Schaft in het verzet. In dit boek beschrijft Truus haar herinneringen aan die periode alsof het gisteren gebeurde.
Hoe voel je je wanneer je met je fiets langs de stoeprand staat te wachten tot je de S.S.-officier ziet die je moet doodschieten? Of wanneer je opdracht krijgt een groep joodse kinderen in veiligheid te brengen, maar dat mislukt? Een indringend, persoonlijk verslag, geschikt vanaf 14 jaar.
Koop Toen niet Nu niet Nooit in de webwinkel:
Khadija Arib, lezing 2016: ‘Een vrije, inclusieve, rechtvaardige samenleving is een groot goed. Wij staan zelden stil bij de vraag hoe die tot stand is gekomen, welke strijd ervoor is geleverd of wat het in de kern betekent.’
Job Cohen, lezing 2010: ‘Wie alarm wil slaan, wie wil waarschuwen voor iets groots en verschrikkelijks, moet niet meedeinen met dit verbale geweld. Laten we praten aan de hand van de dagelijkse realiteit, niet aan de hand van een besmeurend begrip als fascisme, dat ook nog eens op twee of drie manieren uitgelegd wordt.’
Sybrand Haersma Buma, lezing 2015: ‘In films is oorlog een tijd van heldendom. In werkelijkheid is het een tijd die gezinnen, families, gemeenschappen en landen uit elkaar scheurt.’
Met uw bijdrage kan de Stichting ook volgend jaar weer de Nationale Hannie Schaft Herdenking organiseren.