Als iets vandaag de vrijheid bedreigt, dan is het de oprukkende ongelijkheid tussen mensen, en de daarmee samenhangende oprukkende onverschilligheid over het wel en wee van wat in een grenzenloze wereld onze naaste buren zijn. (…) Waar de ongelijkheid toeneemt, worden mensen uitgenodigd voor zichzelf en tegen anderen te kiezen, en komt onze gezamenlijke vrijheid in gevaar.’
Prof. dr. Alexander Rinnooy Kan, hoogleraar economie en bedrijfskunde aan de Universiteit van Amsterdam en Eerste Kamerlid voor D66, hield op 26 november 2017 de Hannie Schaftlezing. Lees de tekst van de lezing hieronder of bekijk de video.
Op 17 april 1945 werd Hannie Schaft in de Overveense duinen doodgeschoten. Zij was een van de laatst geëxecuteerde leden van het verzet, zo hevig gehaat en zo lang gezocht door de bezetters dat dit lot haar ook als vrouw niet bleef bespaard. De capitulatie van de Duitsers, minder dan drie weken later, heeft zij zo net niet meegemaakt. Eerder tijdens de oorlog fantaseerden de leden van haar verzetsgroep over wat ze dan, na de bevrijding, zouden gaan doen. Zij wist het zelf eigenlijk niet, en zei, naar overlevering een beetje dromerig: “Het Is net of ik het einde niet zie, (…) alsof er een groot doek valt.” Dat doek viel: het was het einde van een kort, al te kort, en bijzonder leven.
Hannie Schaft is niet vergeten. Ooit voorspelde zij dat zij nog eens begraven zou worden “in een mooie kist met de driekleur er overheen en de koningin erbij”. Die voorspelling is uitgekomen. Haar herbegrafenis op de Erebegraafplaats Bloemendaal was een nationaal evenement en trok enorme belangstelling. Zo werd zij, zo is zij nog steeds een van de iconen van het Nederlandse verzet, een nationaal symbool. Over haar leven is gerapporteerd en hier en daar royaal gefantaseerd in diverse boeken. Renée Soutendijk speelde haar in de film “Het meisje met het rode haar”, die in en buiten Nederland door bijna anderhalf miljoen bezoekers werd gezien. Een musical met dezelfde titel trok ook volle zalen. En nog steeds wordt zij in haar stad, Haarlem, elk jaar indringend herdacht rond de datum van haar begrafenis.
Wat maakt Hannie Schaft zo bijzonder, zo onvergetelijk? Misschien is het voor een deel het romantische beeld van het knappe roodharige meisje en haar koelbloedige, al even aantrekkelijke partner Jan Bonekamp, samen met wie zij geen tegenstander leek te duchten en geen risico leek te schuwen: een onweerstaanbare heldin. Die beeldvorming zij haar nagedachtenis van harte gegund. Laat Hannie Schaft in die rol ons dan vooral ook herinneren aan de prominente bijdrage van zo vele vrouwen aan het Nederlandse verzet, een bijdrage die in de standaardgeschiedenis van Lou de Jong nauwelijks wordt belicht. De meeste van de dankzij hem nu nog bekende verzetsstrijders zijn dan ook mannen, op een enkele uitzondering na: naast Hannie Schaft bijvoorbeeld Reina Prinsen Geerligs, naar wie door haar ouders een literaire prijs werd vernoemd, Helena Kuipers (“Tante Riek”), die duizenden gereformeerde onderduikadressen organiseerde, en Joke Folmer, die honderden piloten hielp te ontsnappen aan Duitse krijgsgevangenschap. Stuk voor stuk heroïsche voorbeelden van verzet, die komen bovenop het veelal anonieme maar grootschalige werk dat zoveel huisvrouwen deden bij de opvang van onderduikers en zoveel koeriersters bij de distributie per fiets van verzetskranten en ander clandestien materiaal. Mijn tante was een van hen. Nog vele jaren later vertelde zij mij nog wel eens over de enorme druk waaronder zij leefde, de herhaalde spanning om aangehouden en betrapt te worden. De psychologische sporen daarvan verdwenen nooit helemaal, de nachtmerries bleven komen. Niet alleen de mannen, maar ook de vrouwen die deelnamen aan het verzet betaalden daar vaak een levenslange prijs voor. Na de oorlog, schrijft Hannie Schaft zelf, ga ik eerst maar “in een hoekje zitten huilen”.
Hannie Schaft, deze bijzondere vrouw, ging tot het uiterste in haar verzetswerk. Naast al haar koeriersactiviteiten spioneerde zij in het kustgebied van IJmuiden, stal en vervalste zij persoonsbewijzen, en hielp zij Joodse kinderen om onder te duiken. Maar wat haar daarnaast zo uitzonderlijk maakte was haar nauwe betrokkenheid bij de liquidatie van vele foute Nederlanders. Met een vastberadenheid die weinigen werd gegund, wachtte zij hen op, met Jan Bonekamp of met haar als jongen verklede vriendin Truus Oversteegen. Zij bracht hen met een aantal pistoolschoten om het leven en wist keer op keer te ontkomen. De kennismaking met de dood viel haar niet mee, gaf ze een keer toe, maar toch: ze twijfelde niet. Dit waren slechte mensen die nog meer onschuldige slachtoffers zouden gaan maken; er was geen keus.
De liquidaties waren niet onomstreden en werden tot in het illegale blad Trouw bekritiseerd. Wat dreef haar tot deze harde opstelling en hield haar gemotiveerd? De verleiding is groot de verklaring deels te zoeken in haar politieke opvattingen. Als, in een behoorlijke vereenvoudiging van de werkelijkheid, het Nederlandse verzet gezegd kan worden te zijn ontstaan uit de gereformeerden en de communisten, dan behoorde Hannie Schaft zeker tot de laatste van die twee groepen. De Raad van Verzet in Haarlem, waarbinnen zij functioneerde, was niet exclusief communistisch maar wel uitgesproken links en ideologisch gedisciplineerd. Fanatiek in de heilsleer was zij zeker niet; idealen van solidariteit en gelijkheid koesterde zij zeker wel. Maar wie zou daar geen begrip en waardering voor hebben als bron van kracht in de oorlogsjaren, en niet betreuren dat zij daaraan geen naoorlogs vervolg heeft kunnen geven?
Zo tekent zich meer dan zeventig jaar na haar haastige executie op de valreep van de oorlog een onverminderd intrigerend beeld af van Hannie Schaft: toegewijd, consequent, loyaal, een fanatieke strijdster voor de vrijheid van Nederland die voor haar zelf net te laat kwam. Zij is en wordt niet vergeten in deze stad. Om alles wat zij toen te doen had, zoals ik dat zo juist samenvatte. Maar ook om alles wat ze ons nu nog steeds te zeggen heeft, in een boodschap naar de toekomst.
Om die boodschap samen te vatten denk ik nu weer terug aan het overlijden van mijn vader. In zijn archief vond ik een grote stapel ouderwetse schoolschriften: zijn oorlogsdagboeken, uit de periode dat hij ondergedoken zat in de provincie Groningen. Ik zag ze voor het eerst.
Mijn vader had een erg moeilijk leesbaar, kriebelig handschrift. Zijn aantekeningen waren niet gemakkelijk te volgen. Al gauw begon ik te bladeren van pagina naar pagina, van schrift naar schrift, en raakte ik vooral nieuwsgierig naar de uiteindelijke ontknoping van zijn verhaal. Het werd 1944, 1945, en ik ontcijferde de eerste verwijzingen naar de Canadese troepen die oprukten door Overijssel en Drente. Het werd april, 3 mei, 4 mei. In spanning sloeg ik de bladzijde om. En daar stond op die volgende pagina, in grote, onzekere hanepoten, maar één woord: VRIJ.
Het ontroert mij nog steeds. Ik dacht toen en denk nu weer: dat is natuurlijk na die vele volgeschreven pagina’s toch de kern. Vrijheid. De vrijheid om te kunnen zeggen, denken, lezen, zien, horen, meemaken wat je wilt: om het ermee eens of oneens te zijn, om je eraan te ergeren of om op zoek te gaan naar medestanders, om er hardop iets van te vinden of eerst eens een nachtje over te slapen. Om de volgende dag van mening te veranderen en de dag daarna weer terug. Om het enorme onzin te vinden en een week later daar weer spijt van te hebben. Om eerst goed te willen begrijpen wat anderen ervan denken, aan tafel of in de auto of voor de tv, en het daar dan hartgrondig mee oneens te zijn. Of het daar juist enorm mee eens te zijn, en onmiddellijk een actiegroep te beginnen of een website en daarmee in de krant of op de radio of bij Eva Jinek te willen komen. Of om gewoon geen mening te hebben, het universele recht op een gebrek aan eigen mening, dat in Nederland overigens vrij zelden wordt uitgeoefend.
Hannie Schaft herinnert ons er elk jaar in de allereerste plaats weer aan dat die kostbare vrijheid niet vanzelf spreekt. Dat hij hard bevochten is tijdens die vijf oorlogsjaren, buiten Nederland door die Canadezen en al hun Geallieerde bondgenoten, binnen Nederland door al degenen die hun leven offerden of daar tot vandaag de dag de gevolgen van ondervinden. Aan mijn generatie is het historisch unieke voorrecht gegund om hier, in en dankzij Europa, een mensenleven meegemaakt te hebben zonder enige oorlogsvoering. Dat kan niet anders dan impliceren – ik ben mij daar wel van bewust – dat wij geen idee hebben van wat het echt betekent om een bezetting mee te maken, om rechteloos en machteloos te zijn, om het echte nieuws vervangen te zien door perverse propaganda. Maar dat legt ons juist de extra plicht om die herinnering naar beste vermogen in stand te houden, om met verhalen te blijven komen over hoe de oorlog is verdwenen, en om die duizend malen te vertellen als herinnering aan waar Hannie Schaft voor stond.
Dat is geschiedenis, vaderlandse geschiedenis, maar het is meer dan dat. Wij weten allemaal dat het gevecht om de vrijheid nog dagelijks wordt gevoerd in vele andere landen, tot aan de rand van Europa, en dat wij ons bevoorrecht moeten voelen voor elk jaar dat dat gevecht fysiek buiten onze grenzen blijft. Wij weten dat wij deel uitmaken van een wereld waarin geweld niet valt weg te denken, waarin wij niet mogen uitsluiten dat het zich opnieuw tot ons zal richten, en waarin wij gehouden zijn de slachtoffers ervan te behandelen zoals wij dan zelf behandeld zouden willen worden. Voor elk Joods kind door Hannie Schaft gered loopt een kind in Afrika gevaar, wordt een gezin in het Midden Oosten gespleten, worden mensen ergens ter wereld door geweld weggejaagd en voegen zij zich in de gestage stroom van vluchtelingen die onze kant uit zal blijven komen. De verschrikking die oorlog heet gaat wereldwijd in volle hevigheid door.
Hannie Schaft was betrokken bij de strijd tegen het onrecht, en vraagt ons betrokken te willen blijven op een manier die elk van ons het beste past, door oog te blijven hebben voor het voorrechten van onze eigen bevrijding. Bevoorrecht, dat zijn wij. Onze democratische vrijheden worden in dit land niet wezenlijk bedreigd, in het bijzonder niet de vrijheid om te zeggen wat we willen zeggen. In de wereld van Trump, Putin en Erdogan spreekt dat voorrecht al helemaal niet vanzelf. Het goede nieuws over de democratie is weliswaar dat het aantal democratieën wereldwijd hoger is dan ooit tevoren, maar het slechte nieuws is dat de democratische praktijk in veel van die landen, inclusief de drie genoemde, ernstig onder druk staat. Democratie is geen rustig bezit, maar voor velen nog steeds een gekoesterde wens en voor ons allen een permanente opdracht.
Het verhaal van de vrijheid is echter breder dan dat. Zo wordt de vrijheid om in alle opzichten te zijn wie je wilt zijn zelfs in Nederland nog lang niet iedereen gegund. Discriminatie op basis van herkomst, geslacht of geaardheid is een voortdurend gegeven; vooral op de arbeidsmarkt wordt dat pijnlijk zichtbaar. Dat was al zo toen ik in 1990 voorzitter werd van VNO, en heel veel beter is het, ook tot mijn schande, de afgelopen 25 jaar niet geworden. Aan de bestrijding daarvan kunnen we allemaal bijdragen; degenen van ons die, zoals ikzelf, actief zijn in de politiek al helemaal.
De inhoud van het allereerste artikel van de Grondwet is daarom goed gekozen; discriminatie is een venijnig gif. Aan morele verontwaardiging daarover is geen gebrek, en er is geen reden om te twijfelen aan de achterliggende oprechtheid ervan. Maar de praktijk is nu eenmaal weerbarstig. Geraffineerde psychologischte tests bevestigen dat een oordeel op uiterlijkheden bij iedereen diep is ingebakken. Op de werkvloer, op school, in de dagelijkse omgang, is er in Nederland nog veel te verbeteren; simpele experimenten bewijzen dat een en dezelfde sollicitatiebrief verschillend behandeld wordt al naar gelang de afzender Annie of Achmed is. Om mensen een complete kans te geven zich te presenteren zoals ze willen zijn, om hen de vrijheid van ontwikkeling en ontplooiïng te gunnen die voor velen in deze kerk – zeker voor mij – zo vanzelfsprekend was, om onszelf te bevrijden van onze eigen vooroordelen, dat is een pijnlijk actuele opgave. Voor de politiek, voor een nieuw kabinet, zeker, maar ook voor iedereen die in Nederland werkt, woont en winkelt.
De betrokkenheid van Hannie Schaft bij de strijd voor de vrijheid vloeide voort uit een diepere overtuiging, en daarin schuilt een laatste boodschap. Wij kunnen achteraf met enige verbazing kennisnemen van het bonte gezelschap aan politieke voorkeuren dat verenigd was in de Haarlemse Raad van Verzet waar zij deel van uitmaakte, van anarchisten tot Trotskisten, van socialisten en communisten tot de Dageraadsmensen van de Haarlemse Vrijdenkersvereniging. Maar dat doet niets af aan onze bewondering voor hun moed en voor de kracht van hun politieke overtuiging. Vrijheid, gelijkheid, broederschap, ze zijn alle drie even vaak misbruikt als gebruikt, maar in hun gezamenlijkheid zijn zij het krachtigste tegengif tegen de dictatuur van de nazi’s.
Het erfgoed van de achttiendeëeuwse verlichting is breed en gecompliceerd. Juist daarom is de actualiteit van de fundamentele drieslag “vrijheid, gelijkheid, broederschap” een bewijs van de blijvende kracht ervan. Als iets vandaag de vrijheid bedreigt, dan is het de oprukkende ongelijkheid tussen mensen, en de daarmee samenhangende oprukkende onverschilligheid over het wel en wee van wat in een grenzenloze wereld onze naaste buren zijn. En het is juist in die grenzenloze wereld dat het kwaad van ongelijkheid op vele plekken kon toeslaan. De globalisering heeft de welvaartverschillen tussen landen verkleind, maar binnen de meeste landen vergroot. Waar de ongelijkheid toeneemt, worden mensen uitgenodigd voor zichzelf en tegen anderen te kiezen, en komt onze gezamenlijke vrijheid in gevaar.
Vrijheid in een moderne economie is zo meer dan de vrijheid van identiteit en de bescherming tegen verticale vormen van discriminatie waarover ik eerder sprak. De aloude horizontale tweedeling tussen arbeid en kapitaal die daar dwars doorheen loopt, leek in Nederland zijn scherpte verloren te hebben, maar is wereldwijd weer in opmars. De opmerkelijke studie van Piketty bevestigt dat het naoorlogse, fatsoenlijke evenwicht tussen rijk en arm een tijdelijke uitzondering lijkt te blijven. Digitalisering en globalisering creëren samen een nieuw overwicht voor de factor kapitaal, en de aanstaande robotisering zal de emancipatie van de factor arbeid verder op de proef stellen. Dat geldt binnen Nederland voor iedereen die voor een dubbeltje geboren werd en daar blijft steken, en buiten Nederland voor iedereen die de “freedom from want”, het vrij zijn van gebrek waar Franklin Roosevelt in zijn vier vrijheden aandacht voor vroeg, nog lang niet heeft gerealiseerd. Progressieve politiek, die vasthoudt aan de fundamentele drieslag van vrijheid, gelijkheid en broederschap en die tegenwicht wil bieden aan nieuwe wereldwijde onrechten, moet dan ook veel meer willen zijn dan identiteitspolitiek alleen, zowel in een hopelijk verder integrerend Europa als in een hopelijk niet verder disintegrerend Amerika.
De vijand waar Hannie Schaft tegen streed en tegen sneuvelde kwam in de nacht van 9 op 10 mei 1940. Niet onvoorspeld, toch verrassend en onverwacht. Ons naoorlogse land vierde opgelucht zijn vrijheid door te kiezen voor gelijkheid en solidariteit, en wist daar ook in tijden van globalisering naar internationale norm uitzonderlijk goed aan vast te houden. Het is niet moeilijk te voorspellen dat juist die traditie de komende jaren verder op de proef zal worden gesteld. Hier in Haarlem, waar de erfenis van de verlichting zo uitzonderlijk zichtbaar is, vraagt de nagedachtenis aan Hannie Schaft ons om ons daardoor ditmaal niet te laten verrassen en om de door haar terugveroverde vrijheid actief, in de volle breedte, te verdedigen en te verdiepen.
Met uw bijdrage kan de Stichting ook volgend jaar weer de Nationale Hannie Schaft Herdenking organiseren.