‘En waar wij anderen de maat nemen, zijn onze eigen opvattingen absoluut. Als hangjongeren die voortdurend respect eisen maar niet bereid zijn dat ook te geven.’
Hannie Schaft-lezing 2011
Door Carel Kuyl, hoofdredacteur van Nieuwsuur
Mijn oom Kees was een foto op de kast bij mijn moeder. Een zachtmoedig ogende katholieke jongen uit het zuiden die na het gymnasium in Leiden ging studeren. Het was 1940. De Duitsers waren kort daarvoor ons land binnen gevallen. Ik geloof niet dat er thuis veel over politiek werd gepraat. Anders dan in het ouderlijk huis van Hannie Schaft.
In Leiden verandert dat. Onontkoombaar. Hij ziet hoe Joodse hoogleraren er door de bezetter worden uitgegooid. Kees weet te ontkomen naar Londen. Een jaar later wordt hij als geheim agent boven Nederland gedropt. De hele operatie is bekend bij de Duitsers en Kees wordt onmiddellijk gearresteerd. Het is september 1942. Een verzetstrijder heeft hij nooit kunnen worden. Nog geen twee jaar later wordt Kees in Mauthausen vermoord. Hij is dan 22. Een jongen nog. Omdat hij ervoor had gekozen om niet weg te kijken toen het er op aan kwam.
“In het leven van ieder mens komen ogenblikken voor waarop hij tot zichzelf zegt: tja dat kan niet. En dan doet hij iets. “ schrijft Soldaat van Oranje Erik Hazelhof Roelfzema.
Voor Hannie Schaft komt dat moment als ze ziet hoe haar twee Joodse vriendinnen Philine Polak en Sonja Frenk uit het normale leven worden weg geduwd. Niet meer gewoon over straat kunnen. Hannie Schaft kiest er voor om wat te doen, haar rug recht te houden en niet weg te kijken.
De schrijver Jan den Hartogh beschrijft in zijn dagboek hoe hij bij de Magere Brug in Amsterdam voor het eerst iemand met een Jodenster op straat ziet. Hij schrijft:
“Met haar rug tegen de balustrade geleund stond daar een meisje van een jaar of vijftien te huilen. Ze had een donkere mantel aan; op de linkerborst was een grote, gloednieuwe gele ster genaaid met het woord ‘Jood’ er op, in zwarte, quasi-Hebreeuwse letters. Het was duidelijk dat het meisje die ster voor het eerst droeg, en dat dat de reden was waarom ze daar zo, in het openbaar, wanhopig stond te huilen. (…) Ik wilde naar haar toe gaan, haar troosten, haar vragen of ik iets voor haar kon doen, maar ik deed het niet; evenmin als de andere Amsterdammers die er, de ogen afgewend, langs liepen. Zonder uitzondering wekte zij iets in ons op dat ons deed wegkijken en de ogen neerslaan.Toen ik de Nieuwe Kerkstraat inliep, besefte ik wat het was dat ik op de gezichten gezien had die ik was tegengekomen: een overrompelende, onuitsprekelijke schaamte.”
Er waren maar weinig mensen als Hannie Schaft, weten we nu. De overgrote meerderheid van de Nederlanders hield zich afzijdig, koos er voor om weg te kijken en de ogen neer te slaan.
De toekomstdromen van Hannie Schaft en van mijn oom Kees liggen ver achter ons. Ingehaald door de geschiedenis. Nederland is onherkenbaar veranderd.
De NRC interviewde kort geleden een aantal buitenlandse ambassadeurs over Nederland. Ze kwamen tot de eensluidende conclusie dat wij een angstig in zichzelf gekeerd land waren geworden. Onze open blik naar buiten had plaats gemaakt voor een benepen provincialisme. Alsof wij de rest van de wereld het liefst wilden buitensluiten.
Bas Heijne schrijft daarover: “Waar de toekomst wordt gevreesd bloeit de nostalgie.” We zijn naarstig op zoek naar nostalgie. De dreiging heeft steeds andere gezichten. Het is de Islam, Europa, Links. Heijne verklaart de opkomst van het populisme uit het verlangen naar houvast. Idealen uit de verlichting als tolerantie, rechtvaardigheid en solidariteit zijn verworden tot abstracties van een hypocriete zelfgenoegzame elite.
Het publieke debat wordt de laatste jaren vervuild door gespierd taalgebruik. Er moeten rode neuzen worden afgehakt, tegenstanders zullen wel eens bij de enkels worden afgezaagd. Op hoge toon roepen we elkaar ter verantwoording. We zijn een natie geworden die alleen maar aan het zenden is en geen ruimte meer heeft om te ontvangen. Burgers nemen elkaar de maat en beloeren elkaar vanuit de bunkers die zij met verontwaardiging en ongerichte woede hebben gebouwd.
En waar wij anderen de maat nemen, zijn onze eigen opvattingen absoluut. Als hangjongeren die voortdurend respect eisen maar niet bereid zijn dat ook te geven.
Er wordt met elkaar gepraat door megafoons. Als de overtreffende trap niet volstaat, is er altijd nog de overtreffende trap van de overtreffende trap. Zo is Mauro tuig dat op het vliegtuig moet worden gezet, een televisierecensent een pedofiel, journalisten rioolratten.
De verontwaardiging en woede beperkt zich allang niet meer tot de Amsterdamse Albert Cuyp. Die is doorgedrongen tot raadzalen en de Tweede Kamer. Tot de televisiestudio’s van de al maar uitdijende talkshows en andere vormen van journalistiek amusement waar de grenzen van het publieke debat worden opgezocht. Het gaat daar al lang niet meer om onthullen, niet om verklaren, niet om nuanceren.
Voor een publiek van aangevers zijn de spelers altijd bereid er een schepje bovenop te doen. Maar er komt een moment dat er geen overtreffende trap meer beschikbaar is. Dat de verbale krachtpatserij onvoldoende is. Wat dan?
De journalistiek is onderdeel van dit risicovolle spel geworden. Kranten en omroepen gaan in hun strijd om lezers en kijkers op jacht. Met actiejournalistiek, trivialiteiten en hun obsessie met celebrities. Politieke en maatschappelijke tegenstellingen worden door de spelers zelf en hun chroniqueurs terug gebracht tot een veel begrijpelijker conflict tussen personen.
Oud-rechter en advocaat Willem van Bennekom heeft het over de spektakelrechtstaat, gevuld met kleine agendaatjes zonder dat genoeg mensen oog hebben voor het algemeen belang. In de spektakelrechtstaat, zegt van Bennekom, gaat het over houding, intonatie en de vraag of het kapsel te tuttig is, of te D66.
Wie politicus, advocaat of journalist hierop aanspreekt wordt weg gezet als een zuurpruim zonder gevoel voor humor. Ons allen past een hand in eigen boezem.
Het publieke debat is verbeten geworden. Nuance en nieuwsgierigheid hebben plaats gemaakt voor rotsvaste zekerheden. Waar de politiek meer en meer toevlucht zoekt in simplistische oneliners, volgt de journalistiek. We zijn als de dood om het publiek te vervelen. Opvattingen moeten worden geperst in twitterberichten van maximaal 140 tekens. In onze ongeduldige mediacratie houden pers en politiek elkaar vast in een knellende omhelzing.
Als de premier en de politiek leider van een van de grootste partijen van ons land voor het oog van de natie verbaal met elkaar op de vuist gaan verzucht de premier dat hij zich kapot ergert aan alle aandacht in de media voor incidenten en het gebrek aan aandacht voor de inhoud. Het is iets te eenvoudig om daar de media de schuld van te geven. Media hanteren niet het vergrootglas, ze zijn uit de aard van hun functie een vergrootglas.
Politici weten dat het in pers en politiek draait om beelden, om perceptie. Je hebt de werkelijkheid en je hebt beelden van de werkelijkheid in de media. De zekerheid van een scheef beeld schreef Ton Planken van Den Haag Vandaag al weer lang geleden. Hij heeft nog steeds gelijk.
Voor een gezonde democratie is een gezonde pers noodzakelijk. Waar de politiek op afstand blijft. Dat is in Nederland al lang niet meer het geval. De politiek wil van alles van de journalistiek en heeft met name Hilversum altijd als z’n achtertuin beschouwd. Een tuin die af en toe wat gewied moet worden. Waar het gras kort moet blijven en geen uitheemse planten moeten groeien. Als de LPF, net toegetreden tot het eerste kabinet Balkenende, ontevreden is over de berichtgeving over Pim Fortuin krijgt de publieke omroep een korting opgelegd van € 40 miljoen. De LPF vond dat vanzelfsprekend. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.
Het is er de jaren daarna niet beter op geworden.
Kamerleden stellen vragen over het vervangen van een commentator bij een discussieprogramma, over de linkse koers die een krant wel zal gaan varen onder invloed van nieuwe eigenaars of over de hoofddoek die een verslaggever noodgedwongen draagt als ze bericht over een aardbeving in Iran.
Maar het is meer dan politiek opportunisme. Het is het overschrijden van een grens. Het creëert een verziekt klimaat waarin onafhankelijke journalistiek stelselmatig verdacht wordt gemaakt” schrijft Elsbeth Etty in de NRC.
En dus is de journalistiek is bang. Bang om voor linkse drammers te worden uitgemaakt. Bang om te demoniseren. Bang om tegen de haren in te strijken. Terwijl dat precies is wat de journalistiek hoort te doen. Drammen en tegen de haren instrijken.
Journalistiek is er niet om te behagen maar moet willen prikkelen en onthullen. Dat soort journalistiek hoort gegarandeerd te zijn als water uit de kraan.
De journalistiek hoeft helemaal niets. En moet ook helemaal niets willen behalve dan zijn lezers, luisteraars of kijkers te laten zien waar het schuurt in de samenleving. Journalistiek die naar de mond praat, heet voorlichting.
Waar de politiek de grenzen van het debat opzoekt doet de journalistiek dat ook. Beginselen van de rechtstaat, die lang vanzelfsprekend leken, zijn dat niet meer voor iedereen. Zo komen we terecht in een discussie op televisie over het al of niet doodslaan van een inbreker. Er is niemand die daar nog van opkijkt.
Wie het niet met ons eens is wordt weg gezet als fascist of als een linkse multicuturalist die Nederland wil uitleveren aan de Islam. Wie bezwaar maakt tegen het bijvoeglijk naamwoorden debat is onderdeel van de weke knieën democratie, waar een elite haar naïeve dogma’s aan de samenleving wil opleggen.
In een liberale democratie zou tolerantie uit principiële overtuiging dienen voort te komen, niet uit vrees, schrijft Frits Bolkestein. De werkelijkheid van nu is anders. Van zelfreflectie, van bereidheid ook eigen zekerheden ter discussie te stellen is geen sprake. We zijn zelf de norm geworden. Door de steeds scherpere tegenstellingen is het compromis verdacht geworden.
Het streven naar consensus wordt gezien als zwakte, als een daad van verraad tegenover de eigen groep. Compromisloosheid is een teken van kracht. Zo worden in Den Haag voortdurend strepen in het zand getrokken en noemen we dat politiek.
Bart Eeckhout van de Vlaamse krant de Morgen schrijft dat het compromis als verzoening van de wil van de meerderheid met de rechten van de minderheid in verval is geraakt. De wil van de meerderheid moet wet zijn. Maar een democratie die niet langer oog heeft voor de belangen van minderheden, holt zichzelf uit.
Van dichter/schrijver en verzetsstrijder J.B. Charles zijn de dichtregels:
Ach als ik eenmaal de macht heb,
Bepaal ik ook het recht.
Mijn oorlog is dus goed,
De jouwe die is slecht.
Dat is de kern van de boodschap van Hannie Schaft en die andere verzetstrijders die hun leven gaven, voor ons. Vrijheid en tolerantie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zonder tolerantie geen vrijheid. Dáár is geen compromis over mogelijk.
Ik dank u voor uw aandacht.
Carel Kuyl
Met uw bijdrage kan de Stichting ook volgend jaar weer de Nationale Hannie Schaft Herdenking organiseren.