Jan Kamminga: Leren wij het nooit

‘Als kind ging ik met mijn ouders jarenlang, elke zondag, naar het monument. Altijd moest mijn vader huilen, woede verbijten, die rot moffen…. Altijd moest mijn moeder dat opvangen. Daarna gingen we voetballen in het bos…. ‘

Hannie Schaft-lezing
Door Jan Kamminga
November 2014, Haarlem


LEREN WIJ HET NOOIT?

Oom Jaap biechtte gelukkig op wat was gebeurd. Schrik en mijn vader, 24 jaar oud, wist wat de gevolgen konden zijn. Als ze ons komen halen dan vertellen wij, drie broers, dezelfde namen: die van inmiddels afgevoerde joden. En verder niets! Drie dagen later werden ze van bed gelicht. De verhoren verliepen volgens plan, tenslotte werden ze slechts gedeporteerd naar Sachsenhausen- Oranienburg. November 1944.
De Duitsers hadden geen idee wie mijn vader was en wat hij deed. Bij Hannie Schaft was het een verrader op het station, die uit de weg geruimd moest worden. De groep van mijn vader moest de pas benoemde,  voor het verzet zeer gevaarlijke hoofdcommissaris van politie er aan geloven. Op de brug van de Westerhaven in Groningen, precies de plek waar mijn vader mij 10 jaar later leerde schaatsen….. De rest van de groep is veel later verraden en bij Langelo in Drenthe gefusilleerd….. Mijn vader konden de Duitsers niet meer vinden en hij heeft dus overleefd.

Als kind ging ik met mijn ouders jarenlang, elke zondag, naar het monument. Altijd moest mijn vader huilen, woede verbijten, die rot moffen…. Altijd moest mijn moeder dat opvangen. Daarna gingen we voetballen in het bos…

Als titel heb ik opgegeven: leren wij het nooit?
Nou, mijn vader wilde niets leren. Dat wil zeggen, wrok en verbittering gingen zijn leven beheersen. Over zijn getuigenverhoren na de oorlog, waarin hij door NSB’ers verdedigende advocaten werd aangepakt. Vertwijfeling  over wat na de oorlog gebeurde. Niks betere wereld, niets terecht gekomen van de idealen waarvoor Hannie Schaft gestorven is en zijn vrienden ook. Waarvoor hebben wij het eigenlijk gedaan!!!! Woede en weerzin tegen Duitsers, nooit meer in dat land geweest. De finale van 1974….Ooooohhh.. Concentratiekampsyndroom, nachtmerries, ik hoor ze nog. Angst bij mijn broertje en mij. Getekend in onze eerste 10 tot 15 levensjaren.

Opgeofferd hebben ze zich. Zij , die zijn omgebracht, maar ook zij die hebben overleefd. Wij herdenken de doden en respecterende overlevenden. Zeker, met het oog op hen, in het verleden, maar ook met het oog op nu en de toekomst.
Wat waren het voor mensen…? Hannie Schaft stopte met haar studie. Zij pikte het niet, ging zich verzetten. Zij wilde geen meeloper zijn, zij durfde anders zijn. Zij was haar eigen persoonlijkheid. Door haar karakter, opleiding, haar ontwikkeling. Zij kon verantwoordelijkheid nemen voor haarzelf en voor anderen. Sterke mensen, dat is zo graag wat we willen zien. Oh, de samenleving is zo kwetsbaar, overal en voortdurend. Sterke mensen hebben we dringend nodig, sterke mensen moeten we koesteren. Respect voor hebben , omdat ze anders durven zijn. Hannie Schaft.
Haar, haar naam, namens al die anderen, als icoon  herkennen en koesteren. Herdenken dus, wat we vandaag doen.

Welbeschouwd hebben we in de afgelopen 70 jaren veel bereikt. Door allerlei ontwikkelingen zijn heel, heel veel mensen sterker geworden. Zijn mondiger geworden, kunnen voor zichzelf opkomen. Velen komen ook voor anderen op. We kunnen verantwoordelijkheid dragen. Mensen zijn kritisch, gelukkig. We hebben een hoog niveau van welvaart. Wat overigens niet tevens welzijn betekent. Natuurlijk hebben we onze zorgen. Een samenleving is altijd in beweging en blijft kwetsbaar overal en voortdurend. Maar, ik durf het wel te zeggen: we hoeven ons niet te schamen. Althans…. zo houd ik mij maar vast…

Hun ideaal was in vrede en vrijheid leven. Harmonieus, in goede verhoudingen……Maar….. waarom zijn er dan toch altijd weer kleinere of grotere conflicten, waarom weer mini of hele oorlogen. Moord en doodslag laten we gebeuren. We laten gebeuren dat frustraties worden opgebouwd, de bron van haat, met uitgroei als gevolg. Ook daarvan was mijn vader, in zijn haat, de rest van zijn leven een symbool….

En wij, nu? We hoeven niet eens naar de rest van de wereld te kijken, naar de soennieten, die in Irak eerst de sjiiten er onder hielden en nu de sjiieten, die de soennieten onderdrukken en hen, gefrustreerd, in de armen van radicalen drijven, waardoor IS de kans heeft gekregen en en passant Syrie meeneemt. Oorlog tot gevolg.  We hebben indertijd soldaten gestuurd om de strijdende partijen uit elkaar te houden. Maar een foute premier zijn gang laten gaan. Frustraties alom.

Maar, wij hebben ook onze geschiedenis. Molukkers en Ambonezen. Hun droom, de RMS, de vrijheid van hun eigen land. Manusama, president  in ballingschap, hier… We lieten ze in kampen wonen, haalden onze schouders op over dat kansloze ideaal. We onderschatten in die tijd hun frustraties. Treinkapingen en gijzelingen tot gevolg. De tijd is de wonden aan het helen.

Toen ik 15 jaar geleden, als Commissaris der Koningin,  een werkbezoek bracht aan Ede, kwam ik in de toen beruchte wijk Veldhuizen. Daar,  waar later op 9/11,  jongens op de brug stonden te dansen van plezier…. Marokkaanse jongens. Die waren er in 1999 ook . En het gemeentebestuur had zorgen. Wij liepen met rimpels in het voorhoofd rond… Opeens zag ik in een kamertje een oudere man vermoeid naar ons kijken. Wie is dat, vroeg ik… Ach, doorlopen, een oudere Marokkaanse welzijnswerker, worden we gek van! Ho, zei ik, ik ga praten.
Dat gesprek heeft mij nooit meer losgelaten. Hij voorspelde toen wat nu gebeurt. Meneer, zei hij, er wonen hier 2000 jongeren. 1000 meisjes, daarmee is niets mis. Die komen er wel. Er zijn ook 1000 jongens. Die hebben het moeilijk met hun genen, hun cultuur, hun positie, die hier zo anders is als daar. Met 800 komt het tenslotte wel min of meer goed, 50 zijn door en door fout, 100 zitten daar achter, waarvan de helft ook fout gaat de andere helft het redt en dan zijn er 50 op aanwas, die nu opkijken tegen foute 50. Tja, zei ik, wat te doen? Raap ze op, verdiep je in deze jongens, zorg dat hun frustraties een uitweg vinden, dat ze een identiteit vinden, dat ze niet meelopen, maar een beetje persoonlijkheid ontwikkelen. Van rondhangen op hoeken van straten komt niets goeds!!! Doe nu wat, anders loop je over een paar jaar achter de feiten aan en rest repressie.
Ik denk daar vaak aan terug. Op 9/11 en met de Jihad.
Leren wij het nooit?

In deze tijd vluchten Syriers naar Europa. Arme mensen, wat een leed. We vangen ze op…, nou ja, we brengen ze naar het gehucht Oranje in Drenthe, 1400, of naar Riis in Friesland, 600. En dan? Die arme , intens verdrietige, bange mensen, nu al gefrustreerd. Wij discussiëren over meer of minder, over grenzen dicht, over welk land welke verantwoordelijkheid heeft… maar die mensen?U begrijpt al wel wat ik bedoel…. De idealen van toen, van Hannie Schaft, meer harmonie in de kwetsbare samenleving, meer met elkaar….vechten voor een betere wereld!
Wij herdenken vandaag, maar vragen ons ondertussen af…. Hannie Schaft was geen meeloper, een persoonlijkheid. Wij respecteren sterke mensen die anders durven zijn. Ik denk nog vaak aan die Marokkaan  in Ede. Ik zei tegen de burgemeester… maar die maakte met pffff, een wegwerpgebaar… en ik ? Ik sputterde wat en was niet sterk genoeg…
Zullen we het nu eindelijk eens leren?

Hannie Schaft lezing door Ingrid Chijs

Ingrid van der Chijs: De oorlog is een geschiedenisles

‘Het is niet mijn bedoeling om u in de put te praten, maar ik denk wel dat we een probleem hebben. Het probleem is dat de Tweede Wereldoorlog voor mijn generatie en de generaties na mij niet meer dan een geschiedenisles is. Een dramatische geschiedenisles, dat wel.’  

Hannie Schaft lezing door Ingrid Chijs

Hannie Schaft-lezing 2013
Door Ingrid van der Chijs
Haarlem


Tot voor kort speelde de Tweede Wereldoorlog geen enkele rol in mijn leven. Ik ben 35. Mijn ouders zijn geboren in 1944 en 1946 en herinneren zich niets van de oorlog. Hun ouders waren tijdens de oorlog zo goed en zo kwaad als het ging doorgegaan met hun dagelijks leven en eenmaal ongeschonden uit de oorlog werd er vooral vooruit gekeken. Ik herinner me niet dat er bij mij thuis ooit over de oorlog werd gepraat. Ik leerde over de Tweede Wereldoorlog op de lagere school, ergens na de piramides en de Middeleeuwen en voor de Koude Oorlog. De lessen over de oorlog maakten wel indruk, maar aan het eind van de dag klapte ik het geschiedenisboek dicht en dacht ik er nauwelijks meer over na.

Natuurlijk dacht ik er nauwelijks over na, ik had in die tijd andere zorgen aan mijn hoofd. Mijn kleding bijvoorbeeld. Toen ik een jaar of tien was kwam er een klasgenoot naar me toe en vroeg waarom ik geen spijkerjasje droeg. Ik keek om me heen en ontdekte tot mijn schrik dat ik als enige van de klas geen spijkerjasje aan had. Op dat moment voelde ik me voor het eerst een buitenbeentje. Ik ben een typisch product van mijn generatie. Ik behoor nog net tot de generatie X, ook wel de ‘achterbankgeneratie’ genoemd, omdat wij door onze ouders overal naartoe konden worden gebracht dankzij de auto. Kort na mij komt de generatie van de ‘Millennials’ ofwel de generatie Y. Deze generatie wordt ook wel ‘Generation Me’ genoemd. Jongeren die vooral naar zichzelf kijken en denken dat de wereld om hen draait. Een generatie die het altijd allemaal is komen aanwaaien en geen echte problemen kent. Honger krijgen ze hoogstens van de te kleine hamburgers bij McDonald’s, angst hebben ze als ze een rapport thuis moet laten zien en bij onrecht denken ze aan die keer dat ze niet werden uitgenodigd voor een verjaardagsfeestje.

Hannie Schaft was 22 toen ze werd geconfronteerd met onrecht. Haar vriendinnen Sonja en Philine werden gedwongen om een Davidster te dragen. Hannie vond dat oneerlijk en stal nieuwe persoonsbewijzen voor de meisjes. Daarna raakte ze steeds verder betrokken bij het verzet. De hoofdpersonen van mijn boek ‘Luchtmeisjes’, dat vorig jaar verscheen, zijn ook twintigers als de oorlog uitbreekt en ze een keuze maken die de rest van hun leven zou bepalen. Trix Terwindt en Hilda Bongertman behoorden halverwege de jaren dertig tot de eerste stewardessen van KLM. De luchtvaartmaatschapij nam pas vanaf 1935 stewardessen aan, omdat vliegen te gevaarlijk werd gevonden voor vrouwen. Hilda Bongertman schreef een brief aan KLM, waarin ze smeekte het toch te mogen proberen en was de eerste stewardess die in de zomer van 1935 aan boord stapte van een KLM-vliegtuig. Ze was vrolijk en onverschrokken. Een heel ander type dan de introverte, enigszins stugge Trix Terwindt, die een jaar later bij KLM begon. Trix was naar eigen zeggen overal bang voor als kind. In een opwelling solliciteerde ze bij KLM.

Wat maakt dat iemand in de oorlog de verkeerde kant kiest? Net zoals bij Hannie Schaft werd bij Hilda thuis veel over politiek gepraat. Maar bij Hilda thuis kreeg de Nederlandse politiek de schuld van alle problemen. Haar vader had een sigarenwinkel in Bussum en kon zijn zaak sinds de crisis maar met moeite draaiende houden. In 1935 werd Hilda’s vader lid van de NSB, de enige partij die het volgens hem opnam voor de kleine middenstander. Al snel volgde Hilda het voorbeeld van haar vader, naar eigen zeggen uit ‘puur idealisme’. Ze kon zich enorm opwinden over sociale ongelijkheid en de NSB beloofde een samenleving zonder rangen en standen, waarbij de macht in handen was van de bekwaamsten, in plaats van ‘partijbonzen’. Tijdens de oorlog werd Hilda zelfs lid van de SS. Ze schreef een boek voor jongeren waarin ze propaganda maakte voor het nationaal socialisme. Hoewel ‘Jeugd in de branding’ volgens de NSB niet propagandistisch genoeg was, werd het boek een bestseller.

De stewardess die zogenaamd bang was voor alles, zou net als Hannie Schaft in het verzet gaan. Trix Terwindt raakte via andere KLM’ers betrokken bij dat verzet. Dankzij haar onopvallende uiterlijk slaagde ze erin een ondergedoken cadet van de Koninklijke Militaire Academie veilig naar Zwitserland te brengen. Van daaruit wist ze naar Engeland te komen. In Engeland benaderde de Britse geheime dienst haar met het verzoek om te helpen met het opzetten van vluchtroutes voor neergestorte piloten in Nederland en België. Ze accepteerde en werd op een maanloze nacht boven Nederland gedropt met een parachute. Zodra ze de grond raakte, werd ze opgepakt. Ze bleek verraden te zijn. Trix Terwindt was een van de 59 slachtoffers van het Englandspiel, een spionageschandaal dat tot op de dag van vandaag onopgelost is gebleven. Ze overleefde verschillende concentratiekampen, waaronder Mauthausen, en kwam na de oorlog enige tijd terug als stewardess bij KLM.

Toen ik de leeftijd had waarop Hannie Schaft en Trix hun heldendaden verrichtten, studeerde ik geschiedenis en journalistiek in Utrecht. Ik was me gaan interesseren voor de wereld om me heen en had bedacht dat ik journalist wilde worden. Toch was ik nog steeds veel met mezelf bezig. Mijn kleding voldeed inmiddels aan de laatste mode, maar er bleven genoeg zorgen over. Bijvoorbeeld hoe ik straks een leuke baan zou kunnen krijgen en wie van mijn knappe medestudenten de vader van mijn kinderen zou worden. Voor de Tweede Wereldoorlog had ik nog altijd geen bijzondere aandacht, al zou mijn masterthesis er uiteindelijk deels over gaan. En dat was tien jaar later niet veel anders. Het was helemaal niet mijn bedoeling om een boek te schrijven over de Tweede Wereldoorlog. Ik wilde een boek schrijven over de eerste stewardessen van KLM, omdat ik zelf ook een jaartje stewardess was geweest. Ik wilde schrijven over die spannende beginjaren van de luchtvaart, waarin stewardessen meer moesten kunnen dan lief lachen. Pas toen ik me verdiepte in die eerste stewardessen, stuitte ik per ongeluk op het verhaal van Trix en Hilda.

Was ik oppervlakkig? Was ik egocentrisch? Ja, dat ook. Maar hoewel ik lang niet altijd trots op mezelf ben geweest, geloof ik niet dat ik veel erger ben dan mijn tijdgenoten. Ik vrees dat het omgekeerde eerder het geval is. Ik ben hoger opgeleid dan de gemiddelde Nederlander en heb daardoor alle kans gekregen om in elk geval iets van historisch besef mee te krijgen. Niet alleen studeerde ik geschiedenis en journalistiek, ik zat ook op een ouderwets zelfstandig gymnasium met een buitenproportionele aandacht voor het verleden. Als ik al niet of nauwelijks aandacht had voor de Tweede Wereldoorlog, wie dan wel? Het is niet mijn bedoeling om u in de put te praten, maar ik denk wel dat we een probleem hebben. Het probleem is dat de Tweede Wereldoorlog voor mijn generatie en de generaties na mij niet meer dan een geschiedenisles is. Een dramatische geschiedenisles, dat wel. Maar u weet, en ik ook, dat de Tweede Wereldoorlog niet alleen over vroeger gaat. De dilemma’s uit de oorlog zien we elke dag opnieuw. Alleen in een andere vorm.

Op de middelbare school had ik een meisje in mijn klas, laten we haar Renske noemen. Ze had haar uiterlijk niet mee. Haar huid was grauw, ze was te dik en haar lange haren hingen sliertig op haar rug. Helaas had ze ook geen sprankelende persoonlijkheid om de aandacht mee af te leiden. Ze had geen vrienden en zat meestal stilletjes achter in de klas. Ik vond haar niet interessant en keek net zo min naar haar om. Op een dag bleef haar plek in de klas leeg. Ze bleek al heel lang ernstig ziek te zijn en kon eindelijk worden geopereerd. Plotseling sprak de hele klas vol lof over haar. Hoe moedig het was dat ze al die tijd naar school was blijven gaan en hoe zielig ze het vonden dat ze geopereerd moest worden. Toen ze twee maanden later terugkwam, verdrong iedereen zich om haar tafel. Ook ik ging beter naar haar kijken. En wat ik zag was een intelligent meisje, dat goed nadacht voordat ze iets zei en daardoor verrassend scherp uit de hoek kon komen. Ze werd een vriendin en schaamde me dat ik haar vroeger niet zag staan.

Hilda keek neer op de joodse meisjes in haar omgeving en kwam daar openlijk voor uit. Zo laat ze in haar boek iemand zeggen: ‘Ja, de vele joden die je hier ziet en die steevast de beste plaatsen innemen, vind ik bepaald onaangenaam.’ Ik wil niet zo ver gaan dat ik mijn klasgenoten en mezelf vergelijk met Hilda, maar door Renske heb ik geleerd hoe gemakkelijk vooroordelen ontstaan. En dat vooroordelen zeker niet voorbehouden zijn aan oorlogssituaties. Ook ik vormde mijn mening op basis van uiterlijke kenmerken, zonder de moeite te nemen de ander te leren kennen. Goed en fout zijn niet altijd even eenvoudig te bepalen. U herinnert zich ongetwijfeld dat de overheid in 1952 het herdenken van ‘de communiste Hannie Schaft’ verbood en dat de marechaussee de duizenden mensen die op weg gingen naar Hannie’s graf op de erebegraafplaats in Bloemendaal tegenhield met pantserwagens.

Ik neem het in mijn boek ‘Luchtmeisjes’ niet op voor Hilda, maar doe wel iets wat al heel ver gaat in de ogen van veel mensen die de oorlog hebben meegemaakt en waarschijnlijk ook in uw ogen: ik beschrijf haar leven op dezelfde neutrale manier als dat van Trix: nuchter en feitelijk. Ik laat de lezers bewust enige sympathie krijgen voor Hilda, zodat ze zich net als ik afvragen waarom juist Hilda de verkeerde keuze maakte. Ik heb lang nagedacht of ik dit verhaal wel zo mocht opschrijven. En als het leven van Trix anders was verlopen, had ik het waarschijnlijk niet gedurfd. Hoewel Trix zeker de eerste jaren na de oorlog een bekende verzetsvrouw was en werd overladen met eerbewijzen, wist bijna niemand iets van haar privéleven. Bijna niemand wist dat ze enkele jaren na de oorlog een relatie kreeg met de luchtvaartpionier John Scholte, die tijdens de oorlog een prominente NSB’er was. Over hun relatie zei ze ooit: ‘We waren allebei idealist, ieder aan onze kant.’

Het verhaal van Hilda Bongertman en Trix Terwindt is een verhaal over de Tweede Wereldoorlog, maar het is ook een verhaal over twee gewone vrouwen die onder extreme omstandigheden ongewone beslissingen nemen. Hun verhaal raakte mij, omdat ik zelfs na lang research doen niet goed begreep hoe deze twee vrouwen zulke totaal verschillende beslissingen konden nemen. Hun verhaal laat zien hoe complex mensen zijn, en hoe ingewikkeld het leven is. Maar kan een verhaal als dit de generatie na mij ook nog raken? En de generatie daarna, die nu nog in de luiers zit? Ik betwijfel het. Ik ben naast schrijver ook journalist en een bekende journalistieke wet is dat iets wat ver weg is, meestal minder interessant wordt gevonden. Hoe langer de Tweede Wereldoorlog geleden is, hoe minder de verhalen jongeren zullen aanspreken. Hoe veel nieuwe uitgaven van het ‘Dagboek van Anne Frank’ er ook worden gemaakt, jongeren lezen het uiteindelijk toch als iets van ver voor hun tijd. Ze vinden wat met haar gebeurde verschrikkelijk, maar denken dat het niets te maken heeft met de moderne wereld waarin zij leven.

Daarom denk ik dat het tijd is voor nieuwe verhalen. Verhalen die de dilemma’s van toen aansprekend maken voor de generatie van nu. En die verhalen hoeven wat mij betreft niet meer over de Tweede Wereldoorlog te gaan. Als jongeren de oorlog associëren met saaie geschiedenislessen, hoe onterecht dat ook is, moeten we de verhalen over de oorlog maar overlaten aan geschiedenisleraren en op zoek gaan naar verhalen die ze wel raken. Wie is de Anne Frank van deze generatie? Wie de Hannie Schaft? We schrijven de verhalen op, maken er films van of laten de jongeren een app downloaden. En als ze dan nog niet luisteren, vliegen we Justin Bieber in om erover te zingen. Alles om ze maar even uit hun kleine wereld te halen, waarin ze zelf het middelpunt zijn. Alles om ze laten denken: wow, nu je dat vertelt, begrijp ik wat je bedoelt. Als journalist en als schrijver zal ik er alles aan blijven doen om verhalen te vinden die mensen raken. En ik hoop dat u mij daarbij wilt helpen.

Dank u wel.

Bernt Schneiders Hannie Schaft lezing

Bernt Schneiders: Hannie kijkt mij dagelijks op de vingers

‘Hannie Schaft was bereid om voor rechtvaardigheid te strijden tot de dood erop volgde. Dat deed zij in de grote wereld met wapens en geweld alom. In onze kleine wereld ligt de uitsluiting en het onrecht elke dag weer op de loer. En vaak laat ons dat onverschillig of hebben we niet de moed om ertegen in verzet te komen. Als iedereen in onze kleine wereld elke dag even aan Hannie denkt zou dat anders kunnen zijn. Dan zou die kleine wereld er enorm op vooruit kunnen gaan. In de wetenschap dat voor een moedig Hart niets onmogelijk is.’

Bernt Schneiders Hannie Schaft lezing

Hannie Schaft-lezing 2012
Door Bernt Schneiders, Burgemeester van Haarlem


Dames en heren,
Ik vind het een eer om vandaag de Hannie Schaftlezing te mogen houden. Hannie Schaft is een van de moedigste en sterkste vrouwen die Haarlem ooit heeft voortgebracht en een voorbeeld voor mij en ongetwijfeld ook voor vele anderen. Hannie kijkt mij dagelijks op de vingers. Op mijn werkkamer hangt een foto van haar en bij lastige morele beslissingen kijk ik haar soms even in de ogen en dan komt het antwoord vanzelf. En Hannie nodigt mij dagelijks uit tot bescheidenheid. Want de kwesties waar wij ons in onze vrije en welvarende stad voor gesteld zien zijn natuurlijk van een geheel andere orde dan waar het Haarlemse gewapende verzet destijds voor stond. Dat was een leven vol moed en de bereidheid om gevaarlijke Duitsers en gevaarlijke verraders in koelen bloede dood te schieten, met als keerzijde de voortdurende angst en onzekerheid om opgepakt of verraden te worden. Een leven ook vol kans op martelingen bij verhoren en het verlies van kameraden. En dat alles voor de goede zaak. Je niet neer willen leggen bij onrecht en uitsluiting en je verantwoordelijkheid nemen in het volle besef dat je dat misschien met je leven zult moeten bekopen.
Die strijd van Hannie Schaft en natuurlijk ook van Truus en Freddy Overstegen is natuurlijk niet voor niets geweest. Zij hebben ons laten zien wat “girl power” betekent nog voor het woord was uitgevonden.

Dames en Heren; van de grote wereld en de heldenmoed naar de dagelijkse praktijk in Haarlem.
Graag stel ik u voor aan Kees. Kees zit op de basisschool. Hij is iets dikker dan de meeste van zijn klasgenootjes. Met het leren gaat het niet heel goed en hij praat ook een beetje sloom. Daarom kost het moeite om zich aan te sluiten bij zijn klas. Het doet hem en zijn ouders veel verdriet als de meesten na het uitgaan van de school met elkaar afspreken en Kees alleen aan de hand van z’n moeder naar huis gaat.
Aan hem ligt het niet. Hij doet z’n best en hij is aardig tegen iedereen. Maar Rob en Jan vinden dat Kees er niet bij hoort.
Ze schelden hem uit. Ze laten hem struikelen op het schoolplein en duwen hem soms even in de bosjes. En ze zorgen er wel voor dat hij nooit wordt uitgekozen als er ploegjes worden gevormd bij het voetballen. Andere klasgenootjes vinden het wel stoer van Rob en jan en kijken een beetje de andere kant op. Ze vinden het wel naar voor Kees, maar ja; straks worden ze zelf nog het doelwit van die pesterijen… Alleen Willemien leeft met Kees mee en ontfermt zich over hem.
Een stukje verderop , op de middelbare school overkomt Leonie hetzelfde. Leonie is niet moeders mooiste. Sandra en Maaike vinden haar maar een kansloze trut. Zij maken de dienst uit in de klas en ze roepen iedereen op om Leonie te ‘ontvrienden.
Alleen Esther leeft met Leonie mee en ontfermt zich over haar.

Pesten, roddels, afwijzing. De voorbeelden die ik noemde gaan nog maar over twee kinderen. Maar in Nederland wordt één op de tien kinderen gepest. Dat zoiets ingrijpende gevolgen heeft, lazen we onlangs in de krant. De twintigjarige Tim Ribberink uit Twente maakte een eind aan zijn jonge leven. In zijn afscheidsbrief aan zijn ouders schreef hij:
“Lieve pap en mam, ik ben mijn hele leven bespot, getreiterd, gepest en buitengesloten. Jullie zijn fantastisch. Ik hoop dat jullie niet boos zijn. Tot weerziens, Tim.”
Tim was tweedejaarsstudent aan de lerarenopleiding Geschiedenis in Zwolle. Omdat daar niemand wist van zijn verdriet, ontfermde niemand zich over hem.

Pestgedrag staat nooit op zichzelf. Veel kinderen vervallen in dit gedrag uit frustratie over hun eigen leefsituatie. Zij hanteren de sociale hefboom:
ze drukken anderen weg ter meerdere eer en glorie van zichzelf. Het zijn bekende ingrediënten die leiden tot uitsluiting van mensen. In de kleine wereld, zoals bij Kees en Leonie . Maar ook in de grote wereld. Dat heeft de vorige eeuw ons laten zien. Dus terug naar de grote wereld.

De economische crisis na de beurskrach van 1929 trok diepe sporen in Europa.
In Duitsland plaatsten een torenhoge inflatie en een ongekende werkloosheid een bom onder de prille democratie van de Weimarrepubliek.
De economische malaise en de Duitse frustratie over het aan dit land opgelegde dictaat na de Eerste Wereldoorlog bleken een voedingsbodem voor een opkomende rassenhaat. Joden, vaak succesvol in het zakenleven, werden aangewezen als zondebok. Adolf Hitler had daarvoor met zijn boek Mein Kampf, dat bol stond van rassenwaan, al de toon gezet. In de jaren twintig, een periode van betrekkelijke economische voorspoed, leidde zijn NSDAP nog een zieltogend bestaan. Maar in de malaise na 1929 stak de rassenhaat eens te meer de kop op. De nazi’s grepen in Duitsland binnen drie jaar de absolute macht.
Een periode van ongekende terreur, onderdrukking en uitsluiting brak aan. Andersdenkenden die openlijk streden tegen de rechteloosheid, vooral communisten en sociaaldemocraten, werden opgesloten in de toen al door de nazi’s opgerichte concentratiekampen. Joden werden gepest, getreiterd en vervolgens systematisch uit het openbare leven verbannen. Al een paar maanden nadat Adolf Hitler aan de macht kwam, verschenen er borden in de straten met opschriften als ‘Joden niet welkom’ en ‘Koop niet bij Joden’. In 1935 bekrachtigden de nazi’s de Neurenberger Wetten, waarmee Joden hun burgerrechten werden ontnomen. De uitsluiting van Joden was compleet. Absoluut dieptepunt van de behandeling die hen in het vooroorlogse Duitsland ten deel viel was de Kristallnacht, van 9 op 10 november 1938. Totaal 267 synagogen werden in brand gestoken. Meer dan zevenduizend winkels en bedrijven van Joden werden vernield. Zelfs Joodse huizen, scholen, begraafplaatsen en ziekenhuizen moesten het ontgelden. Het werd de brandweer verboden om de branden te blussen. Ontluisterend zijn de foto’s van Duitse burgers die daags na de Kristallnacht lachend langs de in puin geslagen winkeletalages lopen.

Toen de nazi’s in 1939 en 1940 hun buurlanden binnenvielen, vond de politiek van uitsluiting ook daar toepassing. In Polen zelfs in extreme mate: ongeveer een half miljoen Poolse Joden werden totaal drie jaar lang samengedreven in het Getto van Warschau. Bijna 40 % van de bevolking van Warschau moest zich zien te redden op slechts 2,4 % van het grondgebied van de stad.

Waar uitsluiting van groepen mensen uiteindelijk toe kan leiden, weten we inmiddels maar al te goed. Tijdens de Wannsee-conferentie op 20 januari 1942 in Berlijn bekrachtigden de nazi’s het besluit om de onder Duitse jurisdictie vallende Europese Joden te vernietigen. ‘Op systematisch en op mechanisch-industriële wijze’, zoals zij de volkerenmoord zelf noemden.
Joden die geen onderduikadres vonden en waarover niemand zich ontfermde, gingen een zekere dood tegemoet.
Een politiek van isolering en rechteloosheid leidde in 1942 dus tot de ultieme uitsluiting: de uitroeiing van miljoenen wereldburgers: Joden, maar ook Roma, Sinti, homoseksuelen en geestelijk gehandicapten.

Dit proces voltrok zich in het bezette Nederland volgens een vergelijkbaar patroon. Maar liefst driekwart van de circa 140.000 Joden in Nederland overleefde de oorlog niet. In Haarlem was het percentage iets lager, maar daarom niet minder schokkend: van de Haarlemse Joden werden er ruim 700 vermoord. Het onlangs op het Philip Frankplein onthulde Joodse gedenkteken herinnert ons blijvend aan deze zwarte bladzijde in onze geschiedenis.

Aan dit gruwelijke feit ging ook in Nederland een stapsgewijze en systematische uitsluiting van Joden vooraf. In het najaar van 1940 verwijderden de Duitsers alle Joodse Nederlanders uit overheidsdienst. De nazi’s isoleerden de Amsterdamse Jodenbuurt van de rest van de stad. Joden kregen een eigen bestuur: de ‘Joodse Raad’. Parken en plantsoenen werden voor Joden geboden gebied. Ze konden alleen nog terecht in ‘Joodse’ theaters en ‘Joodse’ winkels.

De Joodse Nederlanders in de bezettingsjaren ondergingen hetzelfde lot als de kinderen in de hedendaagse kleine wereld waar ik het net over had. Die kinderen zijn het mikpunt van gefrustreerde klasgenoten die ter meerdere eer en glorie van zichzelf anderen wegdrukten. In het Nederland tijdens de oorlogsjaren waren de Joden slachtoffer van een brute bezetter die gretig de orders opvolgde van een gefrustreerde despoot.

In de bezettingsjaren waren er gelukkig ook mensen die het gepest en getreiter niet voor kennisgeving aannamen. Hannie Schaft was er één van. Als rechtenstudente in Amsterdam ontfermde zij zich over haar Joodse medestudenten Philine Polak en Sonja Frenk.
Het studeren werd deze jonge vrouwen aan het begin van de bezetting meer en meer onmogelijk gemaakt. Bibliotheken en leeszalen werden voor hen verboden terrein. Ze mochten ook geen lid meer zijn van een studentenvereniging. Toen in de lente van 1942 Joden een gele ster moesten dragen, vervalste Hannie Schaft twee uit het zwembad gestolen persoonsbewijzen voor Sonja en Philine.

Kort na de invoering van de Jodenster werden Philine en Sonja opgeroepen zich te melden voor het transport naar Westerbork en vervolgens naar Duitsland, waar zij te werk zouden worden gesteld. Toen in de ogen van de bezetter te weinig Joden zich vrijwillig meldden, volgden er razzia’s. Hannie Schaft hielp samen met andere studenten Philine en Sonja aan onderduikadressen.

Philine Polak overleefde de oorlog. Sonja Frenk werd later op haar vluchtroute richting Spanje verraden en alsnog naar Auschwitz overgebracht.
Martin Luther King zei ooit: “Uiteindelijk zullen we ons niet de woorden van onze vijanden herinneren, maar het zwijgen van onze vrienden”.
Hannie Schaft begreep dat lang voordat Martin Luther King volwassen was.

Dames en heren;
Uitsluiting van mensen kunnen we niet voorkomen als we zwijgen, maar alleen als we ons verzetten.
Kees was nooit zo vernederd als de andere kinderen in de klas niet wegkeken. Over Leonie was nooit geroddeld op internet, als haar vriendinnen zich hadden gekeerd tegen de roddelaars. Hitler had nooit zijn waanideeën in de praktijk kunnen brengen als een groot deel van de Duitsers hem niet zo kritiekloos in het zadel had geholpen. Het indringende boek ‘Hitlers gewillige beulen’ van de Amerikaanse politicoloog Daniel Goldhagen legt pijnlijk bloot tot hoever die kritiekloosheid kan gaan. De misdaden van de nazi’s werden door doorsnee-Duitsers begaan: gewone huisvaders die na een dag beulswerk in de vernietigingskampen thuis aan de eettafel werden opgewacht door vrouw en kinderen.

Hannie Schaft was één van de Nederlanders die tijdens de bezetting niet wegkeken. Zij was van mening dat je de beschaving van een samenleving kunt aflezen aan de manier waarop met de kwetsbaren wordt omgegaan. In een tijd waarin rechteloosheid de norm was, streed zij samen met haar geestverwanten dapper voor vrijheid en rechtvaardigheid. Terwijl censuur en propaganda de informatievoorziening bepaalden, maakten Hannie en haar mede-verzetsstrijders zich heimelijk sterk voor de verspreiding van het vrije woord.

De uitsluiting van de Joden in onze samenleving zag Hannie als een van de eerste signalen om in het geweer te komen. Dat de bezetting uiteindelijk meer dan 100.000 Joden het leven zou kosten, durfde toen nog niemand te voorspellen. Maar Hannie had al snel in de gaten dat de bezetters en hun handlangers geen middel schuwden. Ze koos dan ook bewust voor onvoorwaardelijk verzet.

Verzet was voor Hannie Schaft dus een principiële keuze.
Zij en haar geestverwanten Truus en Freddy Oversteegen volgden dan ook loyaal alle bevelen van de Raad van Verzet op. Met permanent gevaar voor eigen leven. Aangrijpend zijn de voorbeelden van de risico’s die zij durfden te nemen. In de winter van 1944 bijvoorbeeld kreeg de Raad van Verzet het verzoek vijf munitiekisten te laten ophalen bij een Duitse duikbootbunker in IJmuiden. Een levensgevaarlijke opdracht. Juist daarom werden hiervoor drie jonge vrouwen gevraagd: Hannie, Truus en Freddy. Deze drie jonge verzetshelden hadden nog niet de verantwoordelijkheid voor een gezin.

In een door het maanlicht en zoeklichten veel te helder verlichte winternacht, baanden de drie zich via zware prikkeldraadversperringen een weg door een anderhalve kilometer lang schootsveld. Regelrecht in de richting van het hol van de leeuw. De weg terug was, met de zware munitiekisten op de nek, nog moeilijker en gevaarlijker.
Dames en heren,
Ik begon mijn verhaal met twee alledaagse voorbeelden van pesten en uitsluiting. Eigen frustratie is vaak een oorzaak van pestgedrag.
Maar pestkoppen krijgen alleen een kans als er meelopers zijn en als anderen wegkijken.

De scheidslijn tussen de kleine wereld en de grote wereld is flinterdun.
Ook de opkomst van de nazi’s had een oorsprong.
Economische malaise, politieke frustratie en rassenwaan vormden in de vorige eeuw een gevaarlijke cocktail. De nazi’s waren vervolgens in staat hun gruwelijke misdaden te begaan omdat mensen er massaal en willoos aan meededen. Of wegkeken.

Dit soort gevaarlijke ontwikkelingen kunnen we alleen voorkomen als we allemaal onze verantwoordelijkheid nemen. Door frustratie niet af te reageren op kwetsbare mensen. Door pestgedrag en uitsluiting niet te tolereren. Door nooit toe te staan dat mensen zich ten koste van anderen manifesteren. Door populisten van repliek te dienen en niet met ze mee te buigen. En vooral door niet weg te kijken dus.

Hannie Schaft was bereid om voor rechtvaardigheid te strijden tot de dood erop volgde. Dat deed zij in de grote wereld met wapens en geweld alom.
In onze kleine wereld ligt de uitsluiting en het onrecht elke dag weer op de loer. En vaak laat ons dat onverschillig of hebben we niet de moed om ertegen in verzet te komen. Als iedereen in onze kleine wereld elke dag even aan Hannie denkt zou dat anders kunnen zijn. Dan zou die kleine wereld er enorm op vooruit kunnen gaan. In de wetenschap dat voor een moedig Hart niets onmogelijk is.

Paul Elsinga houdt in 2011 de Hannie Schaftlezing

Paul Elsinga: De vergeten groep

In een toespraak tijdens de Hannieschaft herdenking 2012 vraagt Paul Elsinga aandacht voor de vergeten groep, de verzetsstrijders die de oorlog hebben overleefd. Elsinga was jarenlang ceremoniemeester bij de Herdenkingen.

Door Paul Elsinga
november 2012, Haarlem


Op 4 mei herdenken we elk jaar de gevallenen. Deze herdenking is gewijd aan Hannie Schaft, die door de nazi’s is vermoord. Wij hebben veel aandacht voor de doden.

Ik wil vandaag uw aandacht vragen voor die grote groep verzetsmensen die de oorlog hebben overleefd. Om bij de mij bekende verzetsgroep te blijven, het gaat om mensen als Truus en Freddie Oversteegen, Piet Menger, Harry en Rie van Geens, Frans van der Wiel, Coen en Jo Hamers, Rien Breman, Harm en Lien Elsinga, om enkelen te noemen. Zij deden hetzelfde werk, zij stonden aan dezelfde gevaren bloot als de gevallenen. Tijdens de oorlog hebben zij hun sociale netwerk grotendeels verloren. Uit veiligheidsoverwegingen hadden zij weinig contacten. Sommigen zwierven van onderduikadres naar onderduikadres.

Na de bevrijding moesten zij het normale leven weer oppakken. Wat gisteren een verzetsdaad was, werd na de bevrijding een misdaad. Hun verzetswerk werd hun niet in dank afgenomen. In plaats van waardering was veelal verkettering hun loon. Voor het weinige contact tijdens de oorlog was geen begrip.

Een leraar die in 1967 na 46 dienstjaren met pensioen ging, werd voorgedragen voor een koninklijke onderscheiding. Dit bleek onbespreekbaar. De man had communistische contacten. Dat waren de mensen met wie hij in het verzet had samengewerkt. Hannie was een van hen.

Het bleek vaak moeilijk om weer een maatschappelijke positie op te bouwen, om werk te vinden. Frans van der Wiel verliet teleurgesteld ons land en vestigde zich in Australië.

Velen waren geestelijk en/of lichamelijk getraumatiseerd, en hebben dat tot hun dood, of tot op heden met zich mee gedragen.

De regering heeft weinig gedaan om haar waardering kenbaar te maken. Na eindeloos gepraat werd bij KB van 29 december 1980 het verzetsherdenkingskruis ingesteld. Het duurde nog eens 4 maanden om de vorm vast te stellen en goed te keuren. Op 5 mei 1981 werden de eerste exemplaren uitgereikt. Toen bleek dat het kruis ook werd uitgereikt aan mensen die in het verzet weinig betekend hadden, was dat reden voor sommige verzetsmensen van het eerste uur om de onderscheiding te weigeren. Ook hier: teleurstelling.

Even ter vergelijking: de mensen die om welke reden dan ook door de nazi’s vervolgd waren en de burger-oorlogsslachtoffers moesten tot 1982 en 1984 wachten op een wet die iets voor hun regelde. Voor velen was dat te laat.

Laten we bij onze herdenkingen ook aan deze mensen denken. Zij hebben de oorlog overleefd, maar zij hebben veel andere offers gebracht. Zij verdienen onze warme waardering.

Hannie Schaft Lezing door Carel Kuyl

Carel Kuyl: Vrijheid en tolerantie

‘En waar wij anderen de maat nemen, zijn onze eigen opvattingen absoluut. Als hangjongeren die voortdurend respect eisen maar niet bereid zijn dat ook te geven.’

Hannie Schaft Lezing door Carel Kuyl

Hannie Schaft-lezing 2011
Door Carel Kuyl, hoofdredacteur van Nieuwsuur


Mijn oom Kees was een foto op de kast bij mijn moeder. Een zachtmoedig ogende katholieke jongen uit het zuiden die na het gymnasium in Leiden ging studeren. Het was 1940. De Duitsers waren kort daarvoor ons land binnen gevallen. Ik geloof niet dat er thuis veel over politiek werd gepraat. Anders dan in het ouderlijk huis van Hannie Schaft.

In Leiden verandert dat. Onontkoombaar. Hij ziet hoe Joodse hoogleraren er door de bezetter worden uitgegooid. Kees weet te ontkomen naar Londen. Een jaar later wordt hij als geheim agent boven Nederland gedropt. De hele operatie is bekend bij de Duitsers en Kees wordt onmiddellijk gearresteerd. Het is september 1942. Een verzetstrijder heeft hij nooit kunnen worden. Nog geen twee jaar later wordt Kees in Mauthausen vermoord. Hij is dan 22. Een jongen nog. Omdat hij ervoor had gekozen om niet weg te kijken toen het er op aan kwam.

“In het leven van ieder mens komen ogenblikken voor waarop hij tot zichzelf zegt: tja dat kan niet. En dan doet hij iets. “ schrijft Soldaat van Oranje Erik Hazelhof Roelfzema.

Voor Hannie Schaft komt dat moment als ze ziet hoe haar twee Joodse vriendinnen Philine Polak en Sonja Frenk uit het normale leven worden weg geduwd. Niet meer gewoon over straat kunnen. Hannie Schaft kiest er voor om wat te doen, haar rug recht te houden en niet weg te kijken.

De schrijver Jan den Hartogh beschrijft in zijn dagboek hoe hij bij de Magere Brug in Amsterdam voor het eerst iemand met een Jodenster op straat ziet. Hij schrijft:

“Met haar rug tegen de balustrade geleund stond daar een meisje van een jaar of vijftien te huilen. Ze had een donkere mantel aan; op de linkerborst was een grote, gloednieuwe gele ster genaaid met het woord ‘Jood’ er op, in zwarte, quasi-Hebreeuwse letters. Het was duidelijk dat het meisje die ster voor het eerst droeg, en dat dat de reden was waarom ze daar zo, in het openbaar, wanhopig stond te huilen. (…) Ik wilde naar haar toe gaan, haar troosten, haar vragen of ik iets voor haar kon doen, maar ik deed het niet; evenmin als de andere Amsterdammers die er, de ogen afgewend, langs liepen. Zonder uitzondering wekte zij iets in ons op dat ons deed wegkijken en de ogen neerslaan.Toen ik de Nieuwe Kerkstraat inliep, besefte ik wat het was dat ik op de gezichten gezien had die ik was tegengekomen: een overrompelende, onuitsprekelijke schaamte.”

Er waren maar weinig mensen als Hannie Schaft, weten we nu. De overgrote meerderheid van de Nederlanders hield zich afzijdig, koos er voor om weg te kijken en de ogen neer te slaan.

De toekomstdromen van Hannie Schaft en van mijn oom Kees liggen ver achter ons. Ingehaald door de geschiedenis. Nederland is onherkenbaar veranderd.
De NRC interviewde kort geleden een aantal buitenlandse ambassadeurs over Nederland. Ze kwamen tot de eensluidende conclusie dat wij een angstig in zichzelf gekeerd land waren geworden. Onze open blik naar buiten had plaats gemaakt voor een benepen provincialisme. Alsof wij de rest van de wereld het liefst wilden buitensluiten.

Bas Heijne schrijft daarover: “Waar de toekomst wordt gevreesd bloeit de nostalgie.” We zijn naarstig op zoek naar nostalgie. De dreiging heeft steeds andere gezichten. Het is de Islam, Europa, Links. Heijne verklaart de opkomst van het populisme uit het verlangen naar houvast. Idealen uit de verlichting als tolerantie, rechtvaardigheid en solidariteit zijn verworden tot abstracties van een hypocriete zelfgenoegzame elite.

Het publieke debat wordt de laatste jaren vervuild door gespierd taalgebruik. Er moeten rode neuzen worden afgehakt, tegenstanders zullen wel eens bij de enkels worden afgezaagd. Op hoge toon roepen we elkaar ter verantwoording. We zijn een natie geworden die alleen maar aan het zenden is en geen ruimte meer heeft om te ontvangen. Burgers nemen elkaar de maat en beloeren elkaar vanuit de bunkers die zij met verontwaardiging en ongerichte woede hebben gebouwd.

En waar wij anderen de maat nemen, zijn onze eigen opvattingen absoluut. Als hangjongeren die voortdurend respect eisen maar niet bereid zijn dat ook te geven.

Er wordt met elkaar gepraat door megafoons. Als de overtreffende trap niet volstaat, is er altijd nog de overtreffende trap van de overtreffende trap. Zo is Mauro tuig dat op het vliegtuig moet worden gezet, een televisierecensent een pedofiel, journalisten rioolratten.

De verontwaardiging en woede beperkt zich allang niet meer tot de Amsterdamse Albert Cuyp. Die is doorgedrongen tot raadzalen en de Tweede Kamer. Tot de televisiestudio’s van de al maar uitdijende talkshows en andere vormen van journalistiek amusement waar de grenzen van het publieke debat worden opgezocht. Het gaat daar al lang niet meer om onthullen, niet om verklaren, niet om nuanceren.

Voor een publiek van aangevers zijn de spelers altijd bereid er een schepje bovenop te doen. Maar er komt een moment dat er geen overtreffende trap meer beschikbaar is. Dat de verbale krachtpatserij onvoldoende is. Wat dan?

De journalistiek is onderdeel van dit risicovolle spel geworden. Kranten en omroepen gaan in hun strijd om lezers en kijkers op jacht. Met actiejournalistiek, trivialiteiten en hun obsessie met celebrities. Politieke en maatschappelijke tegenstellingen worden door de spelers zelf en hun chroniqueurs terug gebracht tot een veel begrijpelijker conflict tussen personen.

Oud-rechter en advocaat Willem van Bennekom heeft het over de spektakelrechtstaat, gevuld met kleine agendaatjes zonder dat genoeg mensen oog hebben voor het algemeen belang. In de spektakelrechtstaat, zegt van Bennekom, gaat het over houding, intonatie en de vraag of het kapsel te tuttig is, of te D66.

Wie politicus, advocaat of journalist hierop aanspreekt wordt weg gezet als een zuurpruim zonder gevoel voor humor. Ons allen past een hand in eigen boezem.

Het publieke debat is verbeten geworden. Nuance en nieuwsgierigheid hebben plaats gemaakt voor rotsvaste zekerheden. Waar de politiek meer en meer toevlucht zoekt in simplistische oneliners, volgt de journalistiek. We zijn als de dood om het publiek te vervelen. Opvattingen moeten worden geperst in twitterberichten van maximaal 140 tekens. In onze ongeduldige mediacratie houden pers en politiek elkaar vast in een knellende omhelzing.

Als de premier en de politiek leider van een van de grootste partijen van ons land voor het oog van de natie verbaal met elkaar op de vuist gaan verzucht de premier dat hij zich kapot ergert aan alle aandacht in de media voor incidenten en het gebrek aan aandacht voor de inhoud. Het is iets te eenvoudig om daar de media de schuld van te geven. Media hanteren niet het vergrootglas, ze zijn uit de aard van hun functie een vergrootglas.

Politici weten dat het in pers en politiek draait om beelden, om perceptie. Je hebt de werkelijkheid en je hebt beelden van de werkelijkheid in de media. De zekerheid van een scheef beeld schreef Ton Planken van Den Haag Vandaag al weer lang geleden. Hij heeft nog steeds gelijk.

Voor een gezonde democratie is een gezonde pers noodzakelijk. Waar de politiek op afstand blijft. Dat is in Nederland al lang niet meer het geval. De politiek wil van alles van de journalistiek en heeft met name Hilversum altijd als z’n achtertuin beschouwd. Een tuin die af en toe wat gewied moet worden. Waar het gras kort moet blijven en geen uitheemse planten moeten groeien. Als de LPF, net toegetreden tot het eerste kabinet Balkenende, ontevreden is over de berichtgeving over Pim Fortuin krijgt de publieke omroep een korting opgelegd van € 40 miljoen. De LPF vond dat vanzelfsprekend. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.

Het is er de jaren daarna niet beter op geworden.

Kamerleden stellen vragen over het vervangen van een commentator bij een discussieprogramma, over de linkse koers die een krant wel zal gaan varen onder invloed van nieuwe eigenaars of over de hoofddoek die een verslaggever noodgedwongen draagt als ze bericht over een aardbeving in Iran.

Maar het is meer dan politiek opportunisme. Het is het overschrijden van een grens. Het creëert een verziekt klimaat waarin onafhankelijke journalistiek stelselmatig verdacht wordt gemaakt” schrijft Elsbeth Etty in de NRC.

En dus is de journalistiek is bang. Bang om voor linkse drammers te worden uitgemaakt. Bang om te demoniseren. Bang om tegen de haren in te strijken. Terwijl dat precies is wat de journalistiek hoort te doen. Drammen en tegen de haren instrijken.
Journalistiek is er niet om te behagen maar moet willen prikkelen en onthullen. Dat soort journalistiek hoort gegarandeerd te zijn als water uit de kraan.

De journalistiek hoeft helemaal niets. En moet ook helemaal niets willen behalve dan zijn lezers, luisteraars of kijkers te laten zien waar het schuurt in de samenleving. Journalistiek die naar de mond praat, heet voorlichting.

Waar de politiek de grenzen van het debat opzoekt doet de journalistiek dat ook. Beginselen van de rechtstaat, die lang vanzelfsprekend leken, zijn dat niet meer voor iedereen. Zo komen we terecht in een discussie op televisie over het al of niet doodslaan van een inbreker. Er is niemand die daar nog van opkijkt.

Wie het niet met ons eens is wordt weg gezet als fascist of als een linkse multicuturalist die Nederland wil uitleveren aan de Islam. Wie bezwaar maakt tegen het bijvoeglijk naamwoorden debat is onderdeel van de weke knieën democratie, waar een elite haar naïeve dogma’s aan de samenleving wil opleggen.

In een liberale democratie zou tolerantie uit principiële overtuiging dienen voort te komen, niet uit vrees, schrijft Frits Bolkestein. De werkelijkheid van nu is anders. Van zelfreflectie, van bereidheid ook eigen zekerheden ter discussie te stellen is geen sprake. We zijn zelf de norm geworden. Door de steeds scherpere tegenstellingen is het compromis verdacht geworden.

Het streven naar consensus wordt gezien als zwakte, als een daad van verraad tegenover de eigen groep. Compromisloosheid is een teken van kracht. Zo worden in Den Haag voortdurend strepen in het zand getrokken en noemen we dat politiek.

Bart Eeckhout van de Vlaamse krant de Morgen schrijft dat het compromis als verzoening van de wil van de meerderheid met de rechten van de minderheid in verval is geraakt. De wil van de meerderheid moet wet zijn. Maar een democratie die niet langer oog heeft voor de belangen van minderheden, holt zichzelf uit.

Van dichter/schrijver en verzetsstrijder J.B. Charles zijn de dichtregels:

Ach als ik eenmaal de macht heb,
Bepaal ik ook het recht.
Mijn oorlog is dus goed,
De jouwe die is slecht.

Dat is de kern van de boodschap van Hannie Schaft en die andere verzetstrijders die hun leven gaven, voor ons. Vrijheid en tolerantie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zonder tolerantie geen vrijheid. Dáár is geen compromis over mogelijk.

Ik dank u voor uw aandacht.

Carel Kuyl

Cohen houdt de Hannie Schaft lezing 2010

Job Cohen: Pas op met grote woorden

‘Iedereen die een ander ervan beticht fascist te zijn, doet zijn best om de andere partij een negatieve collectieve identiteit aan te praten. Hij of zij probeert die ander tot ‘Het Kwaad’ te maken. Er wordt gewerkt met stereotypen, met uitvergrotingen. Zo worden mensen teruggebracht tot een eigenschap van het collectief waar ze deel van uitmaken.’

Cohen houdt de Hannie Schaft lezing 2010

Hannie Schaft-lezing 2010
Door Job Cohen
28 november 2010, Haarlem


Dames en heren,
Ik neem u mee naar 1938, het jaar dat Jannetje Johanna Schaft begon aan een studie rechten aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam. De opkomst van het nationaalsocialisme en fascisme in Europa was toen al enige tijd voelbaar in de Amsterdamse universiteitswereld.

Sommige studenten sympathiseerden met de NSB. Een enkele hoogleraar verkondigde de nationaalsocialistische ideeën zelfs in de collegezaal. Andere intellectuelen hadden eerder juist een ‘Comité van Waakzaamheid’ opgericht, omdat ze het als hun taak zagen om het nationaalsocialisme te bestrijden via publicaties, studiegroepen en conferenties. Een van de leden van het comité was Menno ter Braak. Hij schreef in 1935 al dat de ‘student veel verschuldigd is aan de democratie. En daarom is – voor alles – hij geroepen haar tot het uiterste te verdedigen’. Veel goede hoop daarop had Ter Braak niet: ‘Een der bijna gewijde tradities van Nederlandse studenten is’, schreef hij, ‘hun afkeer van een politieke houding’.

Waar was Ter Braak bang voor? Nederland was een democratie en de oorlog was hier nog niet begonnen. Het ging hem dan ook niet om oorlog. Het ging hem om de wapening tegen een nieuw en alles overwoekerend gedachtegoed. Het meest van alles, vreesde hij de intellectuele kracht van de nieuwe beweging. De nationaalsocialisten waren niet zomaar barbaren. Het waren barbaren met een eigen verhaal. Een zeer destructief verhaal.

Ter Braak sprak daar regelmatig over met Hendrik Pos, hoogleraar in de theoretische wijsbegeerte. Hendrik Pos was een opmerkelijk figuur. Hij begon zijn academische carrière als conservatief aan de gereformeerde Vrije Universiteit. Hij had zelfs goed contact met Martin Heidegger, de Duitse filosoof die berucht werd omdat hij nooit afstand zou nemen van zijn sympathie voor het nationaalsocialisme.

Pos nam die afstand wel, al heel snel. Halverwege de jaren dertig liet hij zijn geloof los en streed actief mee tegen het nationaalsocialisme. Hij zei daarover: “we stellen ons op een progressief standpunt en komen met klem tegen elke terugdringing van de beschaving op. Het monster heeft vele koppen en daardoor hebben we ons front ertegen verbreed.

” Het is niet toevallig dat we Hannie Schaft terugvinden bij een college van deze Hendrik Pos. Daar ontmoette ze Philine Polak, een medestudente. In het boek dat de journalist Ton Kors over Hannie Schaft schreef, vertelt Philine over dit eerste treffen: “Ze was daar aan het collecteren voor de vluchtelingen uit Spanje. Hoewel ik niet in staat was een bijdrage te geven, omdat ik mijn zakgeld had besteed voor de vluchtelingen uit Duitsland werden we toch bevriend. Later ontmoetten we een derde studente Sonja Frenk, ook een joods meisje, en met ons drieën hebben we –laat ik maar zeggen- een driemanschap gevormd dat gezamenlijk studeerde, bij elkaar at of op visite kwam en af en toe uitstapjes ondernam.”

Dus toch, ondanks de observatie van Menno ter Braak, politiek bewustzijn. Hannie Schaft was dus al vroeg een uitzondering. Met een aantal gelijkgezinde studentes richtte ze een nieuw dispuut op.

“We waren eigenlijk allemaal wat vreemde meiden”, vertelde Erna Kropveld later. Ze was één van de weinige leden van dit dispuut die de oorlog overleefde. “We hadden allemaal iets merkwaardigs. Wat dat nou precies was, weet ik niet, maar gemakkelijke tantes waren we niet. De discussies waren meestal fel. Hannie nam daar bij een vooraanstaande plaats in.”

Die vreemde, geëngageerde Hannie Schaft haalde na het uitbreken van de oorlog nog wel haar kandidaatsexamen. Maar van studeren kwam niet veel meer. Waar Ter Braak en Pos zo bang voor waren gebeurde: niet alleen de bezetting van het land, maar ook de bezetting van de geest. In oktober 1940 moest al het overheidspersoneel de ariërverklaring ondertekenen. Die trof ook het universitaire personeel. En een maand later werden joden ook uit overheidsdienst ontslagen, en zag Hannie Schaft hoe de joodse professoren van de universiteit verdwenen. Het was het moment waarop professor Cleveringa in Leiden zijn later beroemd geworden rede hield. Hij sprak over de uitzonderlijke geleerde Meijers: ‘Het is deze Nederlander, deze nobele en ware zoon van ons volk, deze mens, deze studentenvader, deze geleerde dien de vreemdeling welke ons thans vijandig overheerst, “ontheft van zijn functie”!’

Hannie Schaft ontfermde zich vervolgens over Philine Polak en Sonja Frenk. Het studeren werd deze jonge vrouwen in die maanden steeds meer onmogelijk gemaakt. Bibliotheken en leeszalen werden voor hen verboden terrein. Ook mochten ze geen lid meer zijn van een studentenvereniging. De bezetting was compleet. Het moet een enorme indruk op ze gemaakt hebben.

Toen in de lente van 1942 Joden een gele ster moesten gaan dragen, vervalste Hannie Schaft twee persoonsbewijzen van ongeveer even oude vrouwen voor Sonja en Philine. Kort daarna werden joden opgeroepen voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. Er kwamen razzia’s in Amsterdam. Hannie Schaft en andere studenten hielpen de twee jonge vrouwen aan onderduikadressen.

De invoering door de bezetter van de loyaliteitsverklaring gaf voor velen aan de universiteit de doorslag. Een student zal alleen nog maar worden toegelaten als hij ‘plechtig’ verklaart, ‘dat hij de in het bezette Nederlandsche gebied geldende wetten, verordeningen en andere beschikkingen naar eer en geweten zal nakomen en zich zal onthouden van iedere tegen het Duitsche Rijk, de Duitsche weermacht of de Nederlandsche autoriteiten gerichten handelingen, zoomede van handelingen of gedragingen welke de openbare orde aan de inrichtingen van hooger onderwijs, gezien de vigeerende omstandigheden, in gevaar brengen.’

De Werdegang van de jonge vrouwen in die dagen doet mij denken aan dat van een andere jonge vrouw in die tijd, ook een studente in de rechten. Mijn moeder, want over die vrouw heb ik het hier, studeerde aan de Universiteit van Leiden – en maakte daar de rede van Clevringa mee. Mijn moeder was in Nederland geboren en getogen. Ja, ze was Joods, maar dat was geen belangrijk aspect van haar identiteit. Ze was gewoon een Nederlandse vrouw die leefde in een land waarin verdraagzaamheid als redelijk vanzelfsprekend gold.

Maar voor de bezetters golden joden als Fremdkörper, als vreemde lichamen in een door etnische kenmerken afgebakende beschaving. Opeens was die jonge, Nederlandse vrouw veranderd in een ‘vreemde’, iemand die er niet bij hoorde. En als het aan de bezetters lag er ook nooit meer bij zou horen. Net als Philine en Sonja en talloze lotgenoten kreeg zij een collectieve identiteit opgedrongen, een identiteit die eerst zwart werd gemaakt, en vervolgens uitgeroeid moest worden. De afloop is bekend. Gelukkig niet voor mijn moeder, dankzij een reeks onderduikadressen. Bij mensen zoals Hannie Schaft en haar ouders.

Het is goed dat de Stichting jaarlijks deze Hannie Schaft-herdenking organiseert. Dat ze zich ten doel stelt mensen bewust te maken van het gevaar van fascisme, racisme en discriminatie. Ook nu, juist nu.

Want terwijl ik mij bezon op het thema voor deze lezing, trof mij hoe gemakkelijk tegenwoordig het woord ‘fascisme’ wordt gebruikt. Het was jarenlang méér dan een scheldwoord. Mensen schrokken er niet alleen van als ze fascist genoemd werden, het was ook ‘not done’ om het begrip te gebruiken. De gebruiker shockeerde, maar plaatste zichzelf ook buiten het debat. Inmiddels keert het begrip vrijwel dagelijks terug in de krant en op tv.

Minstens drie groepen mensen worden in Nederland nu regelmatig voor fascisten versleten. Ten eerste zijn er de moslims. Geert Wilders noemt de Islam een fascistische ideologie. Hij vergelijkt het heilige boek van de moslims regelmatig met Hitler’s Mein Kampf, waarbij dan wat hem betreft Mein Kampf er goed uitspringt. Als het niet zo pijnlijk was, zouden we er om kunnen lachen.

Er is nog een andere kerk die tegenwoordig fascisten heet te herbergen. De linkse kerk. Geert Wilders’ collega en inspirator Martin Bosma doet er alles aan om socialisten en nationaalsocialisten tot vergelijkbare categorieën te verklaren. Het verkiezingsprogramma van de PVV zegt: ‘op 4 mei gedenken wij de slachtoffers van het (nationaal) socialisme. En: ‘Hitler was een socialist,’ zei Bosma niet zo lang geleden in de Volkskrant. Het is een opmerking die tijdens een eerstejaars werkgroep geschiedenis interessante discussies zou hebben opgeleverd. In dit geval was hij ondubbelzinnig bedoeld om andere mensen tot op het bot te kwetsen.

Ook de derde groep kennen we allemaal: dat zijn de politici van de PVV zelf. Het is een sinds een paar jaar terugkerend debat of de PVV en haar aanhangers zélf als fascistisch te kwalificeren zijn.

Eerlijk gezegd vind ik dit een onverstandig debat. Ten eerste omdat het leidt tot ‘begripsinflatie’. Het historisch beladen begrip wordt steeds minder waard als het gebruik ervan minder zeldzaam wordt.

Mijn tweede bezwaar is praktischer. De vergelijkende discussies over de vraag ‘wie fascisten zijn’, leiden af van de werkelijke problemen. Het risico bestaat dat we op een dag ontdekken dat we een discussie over woorden hebben gevoerd, waarin zowel de historische als de hedendaagse werkelijkheid geen recht is gedaan. Dat risico moeten we niet nemen.

De boodschap die ik hier heb is simpel: wie alarm wil slaan, wie wil waarschuwen voor iets groots en verschrikkelijks, moet niet meedeinen met dit verbale geweld. Laten we praten aan de hand van de dagelijkse realiteit, niet aan de hand van een besmeurend begrip, dat ook nog eens op twee of drie manieren uitgelegd wordt.

Van deze stelregel is Hannie Schaft nog altijd een prachtig voorbeeld. Zij werd bij de colleges van Hendrik Pos niet gealarmeerd, omdat ze het begrip ‘fascisme’ hoorde en daarom meteen wist wat ze moest doen. Ze zag onrecht in haar omgeving en handelde er naar. Haar vriendinnen Philine en Sonja werden in een proces van enkele maanden tot tweederangs burgers gemaakt. Ze werden beschimpt en vernederd, zonder dat zij daar persoonlijk aanleiding toe hadden gegeven.

Het waren niet de grote woorden die de doorslag gaven, maar deze geleidelijke veranderingen in het dagelijks leven. Het moment dat het mensen – haar eigen vrienden! – verboden werd om zich nog langer met hun eigen samenleving te identificeren. Wat Hannie Schaft zag was dat Philine en Sonja door de bezetter een nieuwe identiteit opgelegd kregen. Een totale identiteit, die maar gedeeltelijk iets met hun persoon te maken had. Mensen werden teruggebracht tot die ene identiteit. Dat overkwam hen samen met al die andere joden, met homoseksuelen, met Roma en Sinti. In 1940 werden zij van Nederlanders tot joden, tot homo’s en tot Roma en Sinti gemaakt.

Om goed te beseffen hoe accuraat het inzicht van Hannie Schaft was, moeten we in gedachten houden dat zij nog niets wist en kon weten van de gruwelijkheden die in de jaren daarna te gebeuren stonden. Natuurlijk zal ze over het nationaalsocialisme gelezen hebben. Maar ze wist niet welk lot de joden te wachten stond. Juist dat maakt haar verzet bijzonder. Natuurlijk werd zij later de grote verzetsheldin, het meisje met de rode haren. Maar ik heb het hier over de vroege periode. Zij liet toen zien dat verzet zich niet alleen tegen Het Overduidelijke Kwaad hoeft te keren, maar dat er al eerder aanleiding kan zijn om in opstand te komen. Zij verzette zich niet tegen moord, maar tegen sociale uitsluiting. Ze verzette zich niet tegen deportatie, maar tegen de afname van waardigheid. Tegen wat ik eerder de bezetting van de geest noemde.

Mede daarom is het debat over de vraag of en zo ja ‘wie de fascisten zijn’ zo pijnlijk. Iedereen die een ander ervan beticht fascist te zijn, doet zijn best om de andere partij een negatieve collectieve identiteit aan te praten. Hij of zij probeert die ander tot ‘Het Kwaad’ te maken. Er wordt gewerkt met stereotypen, met uitvergrotingen. Zo worden mensen teruggebracht tot een eigenschap van het collectief waar ze deel van uitmaken.

Liever zou ik zien dat mensen hun toon zouden matigen. Het is zinloos elkaar fascist te noemen. Wij moeten ons richten op de praktijk van de uitsluiting. Wij moeten blijven oppassen voor pogingen om anderen tegen hun zin in een bepaalde identiteit te forceren. Want het is niet bezwaarlijk om als jood, christen, moslim of – andere categorie! – sociaaldemocraat gezien te worden, maar als anderen gaan bepalen dat dit aspect van je identiteit alle andere aspecten wegdrukt, is het mis.

Net als Hannie Schaft toen, weten wij ook nu niet waar de toekomst toe leidt. Maar dat hebben we ook niet nodig om te zien wat er in het heden gebeurt. We moeten handelen vanuit de werkelijkheid van nu. Ik zie dat de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen verharden, dat groepen mensen in Nederland, Nederlanders, één identiteit wordt opgedrongen, waar zij zelf niet per se voor kiezen. Als moslim, als jood, als homo, als ‘Marokkaan’. En dat zij met die opgedrongen identiteit een vreemde worden. Daar moeten we ons ook nu tegen verzetten.

Dat is de les van Hannie Schaft en die les geldt vandaag nog steeds.

Nationale Hannie Schaft Stichting

Deze website kwam tot stand met steun van Het Cultuur Fonds

© 2024, Nationale Hannie Schaft Stichting. Alle rechten voorbehouden.
Sitemap   |   Disclaimer   |   Cookies   |   website: Sbd design